Ruim twee eeuwen geleden reisde Mary Wollstonecraft naar Zweden. Ze ging niet, zoals jonge mannen in die tijd, naar het zuiden om meesterwerken te bestuderen, maar noordwaarts, schreef dit over bomen. Het is 1795.
De spiraalvormige toppen van de sparren zijn beladen met rijpend zaad en de zon geeft een gloed aan hun lichtgroene tint, die verandert in purper, bij de ene boom al wat meer dan bij de andere, zodat ze met elkaar contrasteren. De overdaad waarmee de natuur ze heeft getooid, met hangende eretekenen, maakt dat je je niet verbaast bij het zien, in iedere spleet, van zaailingen strijdend om het bestaan. Zo worden steenmassa’s omsloten; en wortels, door stormen uit de grond gerukt, vormen een schuilplaats voor een nieuwe generatie… Het grijze spinnewebachtige uiterlijk van de oude dennen is een veel mooier beeld van vergankelijkheid; de vezels verbleken naarmate ze hun vocht verliezen, opgesloten leven lijkt weg te glippen. Ik kan niet zeggen waarom – maar de dood, in iedere vorm, lijkt me iets wat vrij wordt – om zich uit te breiden in ik weet niet welk element; ja, ik geloof dat dit bewuste wezen even vrij moet zijn, de vleugels van het denken moet bezitten, voor het gelukkig kan zijn. (Brief 15)
Ieder moment en iedere gebeurtenis in het leven plant iets in onze ziel, schrijft Thomas Merton. Kiemen dwarrelen neer in onze geest. De meeste gaan verloren, we merken ze niet op.
Wollstonecraft bevruchtte Coleridge en Shelley en Wordsworth en Southey en Thomas Brown met haar reisboek.
Ze kampte met liefdesverdriet toen ze Letters Written During a Short Residence in Sweden, Norway, and Denmark schreef, ze was bedrogen door haar man. Ze probeerde hem terug te winnen door enkele zaken in Scandinavië voor hem te behartigen. Ze schreef A Short Residence met een onrustig, gekwetst, woedend, verdrietig hart. William Godwin las het boek en werd verliefd op de auteur.
De twee, Godwin en Wollstonecraft, leefden daarna nog gelukkig, maar niet lang, leven is zelden een sprookje.
[Vooruitlopend op Darwin, schrijft Richard Holmes over het bomenfragment in De feministe en de filosoof, een liefdesgeschiedenis.]