Vandaag vijf jaar geleden is mijn moeder gestorven. Sindsdien is de aarde binnenstebuiten gekeerd. Ik heb het gevoel dat het gisteren is gebeurd. Kan ik echt vijf jaar hebben geleefd terwijl zij daar niets van weet? Ik wil haar uit haar kist terughalen, ook al zou ik elke schroef met mijn lippen weer open moeten draaien. Ik weet dat ze dood is. Ik weet dat ze is vergaan. Maar ik zal het nooit toegeven. Ik wil haar weer levend maken. Waar kan ik haar onderdelen vinden? Wat het meest van haar is, zit nog in mijn broers en mij. Maar dat is niet genoeg. Ik wil iedereen vinden die haar heeft gekend. Ik wil alle woorden terug hebben die ze ooit heeft gezegd. Ik moet staan waar zij heeft gestaan en ik moet haar bloemen ruiken, de achterkleinkinderen van de bloemen die zij voor haar machtige neusgaten heeft gehouden. Ik wil de spiegels in elkaar knutselen die eens haar beeld hebben weergegeven. Ik wil elk woord kennen dat ze had kunnen zeggen, in elke taal. Waar zijn haar schaduwen? Waar is haar woede? Ik leen haar mijn adem. Op mijn benen moet ze lopen. – Elias Canetti, Het boek tegen de dood.
[Vandaag is het vijf jaar geleden dat mijn vader is gestorven. De geest begrijpt dit niet. Ze is te rusteloos, te vluchtig, te veranderlijk, maakt fantasieverhaaltjes, wil verder. Het lichaam rouwt, herinnert, is zwaar, wil niks.]