Over de staar van Claude Monet
Monet is slechts een oog, maar wat voor een oog! — Paul Cézanne
Ziekte leert zelden iets over de aard van het kunstenaarschap, al vindt niet iedereen dat. Leonard Bernstein meende dat de trillende cellopassages in het openingsdeel van Gustav Mahlers negende symfonie de onregelmatige hartslag van de componist verbeelden. Mahler stierf kort na deze compositie aan een bacteriële ontsteking van al eerder beschadigde hartkleppen, maar zijn obsessies met leven en dood dateren van lang voordat de klepafwijking zich openbaarde. Het dove oor van Ludwig van Beethoven en het afgesneden oor van Vincent van Gogh geven weinig prijs over Beethovens negende symfonie of over Van Goghs portret van zijn laatste zorgzame huisdokter in Auvers-sur-Oise, dokter Paul Gachet. Het is een wonder dat ondanks ziekte, gebrek, depressie en verval ernaast en erbuiten kunst bloeit. Toch bestaan er soms kleine, bijzondere relaties tussen ziekte en kunstenaarschap. De staar in de ogen van Claude Monet, wiens schilderblik de zichtbare wereld veranderde, is hier een voorbeeld van.
Impressie, zonsopgang
In 1874 stuurde Claude Monet een klein schilderij in naar een onafhankelijke salon. Deze was door Edgar Degas opgezet en ingericht in het ontruimde atelier van de Parijse fotograaf Felix Tournachon, door iedereen Nadar genoemd. Dit schilderij week in hoge mate af van de zichtbare werkelijkheid. Het was geschilderd vanuit het raam van Monets kamer in Le Havre, met een uitzicht op de haven. In de ochtendnevel, vol grijs en blauw, steken vage scheepsmasten op in enkele gebroken streken en een oranje zon komt op en werpt zijn eerste licht over het grauwe water. Het was geen havengezicht, maar een indruk van de opkomende zon en het schilderij kreeg ook die titel, Impression, soleil levant. De wereld was gevangen in een vaag en vluchtig moment waarin vorm kleur werd. Dit schilderij uit 1872 gaf de naam aan een nieuwe richting in de schilderkunst, het impressionisme. Aanleiding was een bespreking van de expositie door de journalist Louis Leroy in het humoristische blad Le Charivari, getiteld ‘De tentoonstelling der impressionisten’. Leroy had weinig waardering voor Monets manier van schilderen. In zijn ogen toonde Impression, soleil levant niet het landschap zoals het was, maar slechts de gevoelens die het opwekte bij een 32-jarige onbekende schilder. Maar een naam was geboren. Toch moest Monet nog een tijd wachten op het grote succes. lmpression, soleil levant werd verkocht voor 800 francs aan een goede bekende en geestdriftige bewonderaar van Monet, die het bij zijn faillissement, vier jaar later, voor 210 francs geveild zag worden.Pas vanaf 1887 begon het echt grote succes voor Monet. In mei van dat jaar verkocht hij vijftien schilderijen aan een Amerikaanse verzamelaar en in 1889 verkocht kunsthandelaar Theo van Gogh een schilderij van Monet voor het recordbedrag van 10.000 francs. Theo van Gogh zou in totaal 67 schilderijen van Monet verkopen. Maar de officiële erkenning moest nog komen. In 1883 was Édouard Manet overleden. Omdat Monet had gehoord dat Manets beroemde schilderij Olympia misschien aan een Amerikaan verkocht zou worden, organiseerde hij in 1889 een particuliere inzamelingsactie. Met het ingezamelde bedrag en met eigen geld wist hij de weduwe Manet op andere gedachten te brengen en Olympia te verwerven. Het was Monets bedoeling het schilderij aan het Louvre te schenken. Ondenkbaar is nu dat die schenking pas na veel overleg en ruim een jaar later door het Louvre werd geaccepteerd. Met de aankoop in 1897 door de Franse staat van een aantal schilderijen van Gustave Caillebotte voor het Musée du Luxembourg werd het impressionisme voor het eerst officieel erkend. Opvallend in het werk van Monet is dat hij geregeld een serie schilderijen van één motief maakte. In dit verband wordt hij wel als de wetenschapper onder de impressionisten gezien, de schilder die bezig was uit te zoeken hoe hij het licht op één bepaald moment van de dag impressionistisch ‘exact’ kon vastleggen. Een van de beroemdste voorbeelden hiervan is de serie De Kathedraal van Rouen, waarbij de lichtval bij het ontwaken van de dag, in de ochtendzon, bij stralend weer en in de miezerige regen door Monet werd vastgelegd. Andere voorbeelden zijn de Populieren langs de l’Epte en de Korenmijten bij Giverny, die ook op verschillende momenten van de dag bij een steeds wisselende lichtval door Monet werden geschilderd, Monet vond zijn thema’s niet alleen in de natuur. Beroemd is ook de serie schilderijen Het station van Saint-Lazare. Impressionisten hadden geen principiële afkeer van techniek. Édouard Manet schilderde in 1854 al De spoorlijn, waarop het nieuwe wonder van de trein te zien is, en Caillebotte vereeuwigde de staalconstructies van de Le Pont de l’Europe over de Seine. In 1877 maakte Monet zijn serie over de rook en de stoom van de locomotieven in het station van Saint-Lazare. Hier, midden in Parijs, vond Monet een nieuwe uitdaging om het spel van het zonlicht met de constructies van het station en de rook en de stoom van de treinen te schilderen. Hij pakte dit systematisch aan. Als uitvalsbasis voor zijn werk huurde hij met geld van Caillebotte een klein atelier in de buurt van het station. Omdat hij de lichtval op een bepaalde manier wilde hebben, hield hij een keer de trein naar Rouen een halfuur tegen. Een andere keer wist hij met hulp van de directeur van het station zelfs al het treinverkeer te stoppen, de perrons af te laten sluiten en de locomotieven precies zoveel stoom te laten uitblazen als hem uitkwam, omdat de stoomwolken anders zo dicht zouden zijn dat er nauwelijks nog iets te onderscheiden viel. Van Monet zijn ook schilderijen van eenzelfde object voorhanden die hij in verschillende perioden van zijn leven maakte. De vroege schilderijen van de Japanse voetbrug in zijn tuin in Giverny uit 1899 en de latere uit de periode 1923-1925 vertonen een opmerkelijke verandering in kleur en detail. De kleuren veranderen van blauw en groen naar rood en geel. Opvallend is ook dat het werk dat Monet op latere leeftijd schilderde fors in maat toenam. Het oog van de meester begon een storende hapering te vertonen.
Lenstroebeling
Monet was een laatbloeier, maar genoot van erkenning: waaronder die van zijn vriend, de arts, journalist en politicus Georges Clemenceau, die er later mede voor zorgde dat Frankrijk de Eerste Wereldoorloa won. Toen Monets tweede vrouw in 1911 stierf, voltooide hij de laatste doeken van een Venetiaanse reis uit het hoofd en sloot zich op in het huis en de tuin in Giverny, die hij in 1890 had gekocht. Hij was toen 71 jaar oud, zag slecht en bezocht lang aandringen een Parijse oogarts, die dubbelzijdige staar constateerde, conform de diagnose van zijn huisarts. In 1912 schreef Monet hierover in een brief: ‘Ik werd nu zelf zo ongerust over mijn gezichtsvermogen dat ik een spoedafspraak met een oogarts maakte. Ik kan nog maar met één oog zien. Ik heb staar (Ik had dus gelijk toen ik over mijn gezichtsvermogen klaagde.)’ Clemenceau en andere vrienden probeerden hem intussen tot monumentale wandschiideringen te brengen van de waterlelies in zijn vijver, die blijvend zouden worden opgesteld. Monet zou er twaalf jaar mee hang zijn, geplaagd door wanhoop, depressies en ernstige oogklachten. Een jaar na zijn dood zouden ze in de Parijse Orangerie in al hun abstracte schoonheid worden tentoongesteld. Het werden negentien grote panelen, die in de Orangerie definitief een prachtig onderkomen hebben gevonden. De voorstudies hiervan zijn te zien in een oud herenhuis aan de rand van het Bois de Boulogne, het Musee Marmottan.Verandering van vorm en kleur heeft Monet steeds bezigggehouden. Zijn latere werk tussen 1914 en 1926 stamde uit zijn atelier en zijn tuin met vijver in Giverny, met de waterlelies, de Japanse brug, de vele bonnen en de brede borders vol kleurige lelies, narcissen, margrieten, tulpen en veldbloemen. Tijdens de Eerste Wereldoorlog schilderde Monet hier ook – dicht bij het front, waarvan hij het nieuws via Clemenceau kreeg. Hij bouwde voor het werk een gigantische studio in zijn tuin en op de dag van de wapenstilstand (11 november 1918) kwam Clemenceau de waterlelies uitzoeken voor de Franse staat, waarvan hij nu de eerste minister was. Vrienden als Rodin, Degas en Renoir stierven en Monet zag slechter en slechter, ondanks brillen. Hij klaagde over het gebrekkig zien van kleuren; alles leek donker en zonlicht kon hij niet meer verdragen. In 1920 schreef Monet in een brief: ‘Elke dag wordt mijn gezichtsvermogen minder en ik voel maar al te goed dat daarmee een eind komt aan mijn langgekoesterde hoop om het nog beter te doen. Het doet me veel verdriet dat het hierop uitdraait.’ Omdat Monet zonlicht steeds minder goed kan verdragen, gaat hij grote strohoeden dragen. Op een gegeven moment kan hij helemaal niet meer buiten werken: ‘Mijn gezichtsvermogen belet me om nog verder in de openlucht te werken, zoals ik altijd gedaan heb.’In zijn schilderijen is het detail onzichtbaar geworden en kleuren raakten vermengd. Hij moest de kleur afleiden van de beschrijving op de verftubes, vond zijn kleuren vals en vernietigde het werk dat hij onvolmaakt vond. Blauw verdween uit zijn palet, alles kreeg een gele tint en Monet wilde zijn staatsopdracht teruggeven. Clemenceau weigerde en raadde hem aan zich te laten opereren aan zijn ogen, want Monet was praktisch blind en ruïneerde de doeken die hij wilde voltooien. Oogdruppels die de pupillen verwijdden, hielpen maar kort. Oogoperaties vanwege staar hadden eerder de grote Franse karikaturist Honoré Daumier en de Amerikaanse impressioniste Mary Cassatt niet geholpen. Monet vreesde daarom de operatie, die ten slotte in 1922 toch plaatsvond. Onder plaatselijke verdoving werd de staar uit de lens van het rechteroog verwijderd, gevolgd door wekenlange strikte bedrust in het donker. Een troebeling van het achterste lenskapsel maakte een tweede operatie in 1923 noodzakelijk, die in Giverny aan huis werd verricht. Het resultaat was oogheelkundig voortreffelijk. De bril die daarna noodzakelijk werd, was primitief en vervormde omtrekken en kleuren. Het ergste was dat alles geel leek. Het dubbelzijdig cataract, langzaam gerijpt, veranderde door de operatie aan één oog in een wisselende kleurbeleving. Het linkeroog, met staar en nog maar tien procent resterend gezichtsvermogen, kleurde de wereld geel en rood. Het geopereerde oog zag veel blauw en violet. Problemen met de voorgeschreven brillen maken het waarschijnlijk dat Monet beurtelings met het linker- of het rechteroog werkte. Uit brieven blijkt dat hij na 1923 zijn linkeroog met papier afdekte. Monet weigerde een operatie aan het linkeroog, probeerde allerlei brillen, maar vond uiteindelijk een oogarts, Jacques Mawas, die nieuwe Zeisslenzen kon voorschrijven met een beter gezichtsveld en geelgroen getint. De tirannie van het blauw zien, merkbaar aan de schilderijen van zijn huis, uit 1923-1925, verdween door de nieuwe bril. Op oude foto’s lijkt het linkerglas afgedekt en waarschijnlijk heeft de schilder de bril vooral gebruikt voor het geopereerde rechteroog, dat overmatig blauw was gaan zien. Er is een lange correspondentie bewaard gebleven tussen Monet en deze oogarts, die hem voortdurend voorzag van nieuvve brillen, met gedeeltelijk succes. In 1924 vertelt hij zijn oogarts: ‘Ik zie alleen blauw. Ik zie geen rood of geel. Dit ergert me verschrikkelijk, omdat ik weet dat deze kleuren bestaan, omdat ik weet dat er op mijn palet rood zit en ook geel en een speciaal soort groen en een bepaald soort violet. lk kan ze niet langer zien, zoals ik ze voor heen zag, maar ik kan me nog heel goed de kleurindruk herinneren die ze me gaven.’
Orangerie
Het verlies van vrienden en familieleden maakte de schilder in latere jaren eenzaam en depressief. Hij schreef zijn oogarts dat iemand die aan staar is geopereerd maar beter kan ophouden met schilderen: ‘In bed word ik ‘s nachts voortdurend achtervolgd door wat ik nog wil afmaken. Elke morgen sta ik uitgeput op. Het ochtendgloren geeft me mijn moed weer terug. Maar angst krijgt me weer in z’n greep zodra ik een voet in mijn atelier zet. […] Het schilderen gaat zo moeilijk. Het is een kwelling.’ Vier maanden later werkte Monet weer hard en verkondigde dat hij wel 100 jaar wilde worden. Dat kwam doordat hij dankzij zijn nieuwe bril zijn echte gezichtsvermogen in één keer had teruggevonden. Hij verbrandde slechte schilderijen bij het huisvuil, maar voltooide zijn waterlelies en verkocht twee schilderijen voor 200.000 francs per stuk: het duizendvoudige van wat zijn eerste impressionistische werken een halve eeuw eerder op een publieke veiling hadden opgebracht. Clemenceau moedigde hem aan te werken en schold op hem wanneer het werk niet opschoot. Tegen anderen merkte hij bitter op dat Monet schilderde ‘alsof de eeuwigheid hem ter beschikking stond’. In werkelijkheid waren de dagen geteld. In oktober 1926 is Monet, ondanks ziekte en zwakte, nog aan het schilderen aan de vage vormen uit zijn laatste periode, waar impressie tot abstractie is geworden. Twee maanden later overlijdt hij, bijna geheel blind, op 86-jarige leeftijd aan longemfyseem. Clemenceau hielp bij het dragen van de kist op de dorpsbegrafenis, zonder ritueel. De Franse staat richtte daarop in de Jardin des Tuileries in Parijs de Orangerie voor de negentien panelen van Monet: de wereld als een vijver vol vage vorm en kleur, een vervloeiing van alle werkelijkheid. Staar, oogarts, bril en depressie, Clemenceau en het contract met de Franse staat, de firma Zeiss en de kunsthandelaars hebben daar alles en niets mee te maken. Het was het oog van de meester, hoe troebel ook, dat zag wat anderen niet zagen en een nieuwe wereld van zien toegankelijk maakte.
titel: het oog van de meester
stem: erik fokke
perspectief: essaybundel met een aantal essays over hoe lichamelijke aandoeningen kunst en kunstuitingen hebben beïnvloed
bron: het oog van de meester (2018), de tijdstroom
mopw: meerstemmige encyclopedie