Enkele zinnen uit Naderingen, een bundel met essays over schilders, van Bernard Dewulf:
– Dit werk heeft alle geduld van de wereld, al het geduld dat de wereld niet heeft.
- Kan een blik buiten adem raken?
– Het werk zelf weet dat ook niet, denk ik.
- Die ernst leidt, haast onvermijdelijk, tot desillusies.
- Het theoretische discours, waarin denkers het begrip ‘mooi’ als een te heet kopje aan elkaar doorgeven.
De voorlaatste zin gaat over Robert Devriendt, een schilder die een boekje schreef waarnaar ik nieuwsgierig ben omdat de schilder zich afvraagt waarom hij nog beelden zou toevoegen aan ‘die enorme composthoop van dingen’. Waarom nog beelden maken? Zodat je de dingen zelf makkelijker kunt weggooien, is een mogelijk antwoord, omdat je dan het beeld nog hebt. Een schilder stelt die vraag natuurlijk niet echt, hij staat er af en toe bij stil. Ik bedoel, beelden maken is wat een schilder doet, anders is hij ex-schilder. Om het anders te zeggen (het lot van degene die schrijft): het is zijn lot steeds nieuwe beelden te maken. Een schilder jaagt zichzelf op.