Hermann Hesse behoort tot de kunstenaars die het geluk hadden oud te worden en dus alle levensfasen konden doorlopen en deze op een karakteristieke manier beschrijven. Dat een zo gecompliceerd en kwetsbaar persoon als hij, met zo’n intens en productief leven, de leeftijd van 85 jaar zou bereiken, was niet vanzelfsprekend. Immers, met het talent neemt gewoonlijk ook het risico toe en met de intensiteit de levensverwachting af en gaan degenen die van de norm afwijken en eigen, onafhankelijke wegen inslaan ten aanzien van de hindernissen en weerstanden, die door de medemensen worden opgeworpen, meestal vroeger dood dan anderen, die ‘de wereld, zoals ze nu eenmaal is’ kunnen accepteren, zich aan haar kunnen aanpassen en onderwerpen. Tenminste twee keer, bij zijn zelfmoordpoging op 14-jarige leeftijd en later, toen hij 46 was, in de crisis die aan het schrijven van de ‘Steppenwolf’ voorafging, was het geenszins zeker, of hij die depressies zou hebben overleefd, wanneer het toeval en medemensen zich niet nog juist op tijd over hem hadden ontfermd.

Dat Herman Hesse naast al zijn innerlijke conflicten ook de gevaren van buiten, de vijandelijkheden van destijds en in het bijzonder de bedreigingen van het nationaal-socialisme heeft overleefd, heeft hij uitsluitend te danken aan zijn politieke inzicht, hetgeen ertoe leidde dat hij reeds in 1912 de ‘eerste vrijwillige emigrant’ (Joachim Maass) was en in 1924 het Zwitsers staatsburgerschap verwierf. Wie in de op een dagboek lijkende zelfgetuigenissen van Hesses ontelbare brieven met de dikwijls bittere tegenstelling tot de tendensen van zijn tijd kennismaakt, is steeds weer verbaasd, hoe lang hij dit conflictueuze bestaan kon volhouden en hoe weinig van deze verbittering in zijn werk is terechtgekomen, dat niet meer het tumult van de onrust, maar de dikwijls verbluffende eenvoud van de oplossing laat zien.

Deze bundel over de ouderdom begint met waarnemingen, die Hesse als 43-jarige heeft vastgehouden. Het zijn impressies over de lente, de wedergeboorte en vernieuwing van de natuur, beschreven door een man van middelbare leeftijd, zich bewust van de vergankelijkheid en de vluchtigheid van de zichtbare wereld waarvan hij deel uitmaakt, zonder zich daartegen te verzetten. De zich ieder jaar herhalende regeneratie van het leven is voor hem geen aanleiding om te klagen over het feit, dat hij zich zelf niet meer in hetzelfde stadium bevindt, dat de natuur die hem omringt zo stralend en hoopvol maakt, maar ze is voor hem een aansporing om zelf te veranderen en te regenereren. Allang kent hij de betrekkelijkheid van ouderdom en jeugd, immers, ‘alle begaafde en gedifferentieerd denkende mensen zijn nu eens oud, dan weer jong, zoals ze nu eens blij, dan weer verdrietig zijn’… ‘Maar men houdt nu eenmaal met zijn leeftijd niet altijd gelijke tred, men loopt innerlijk dikwijls vooruit en nog vaker blijft men bij hem achter – het bewustzijn en het levensgevoel is dan minder rijp dan het lichaam; het verzet zich tegen zijn natuurlijke verschijning en verlangt iets van zichzelf, wat het niet kan geven.’

De zinloze gevechten van het zich crisis na crisis verjongende bewustzijn tegen het minder worden van het lichaam vinden ook bij Hesse plaats. Als ‘Man van vijftig’ heeft hij enerzijds een kuur nodig, anderzijds wordt hij zo gedreven door de honger naar het leven, dat hij voor het eerst in zijn leven dansles neemt, de nachten doorbrengt op gemaskerde ballen, zichzelf tegelijkertijd echter met de galgenhumor daarvan ziet, waaruit blijkt dat hij allang de zinloosheid van deze vlucht naar voren heeft doorzien. Maar pas als ook deze opstandigheid tegen het langzame verdwijnen van lichamelijke vreugde en lust is uitgeleefd en tot het uiterste beproefd, lukt het hem vergelijkbare processen ook in zijn omgeving waar te nemen. Wanneer bijvoorbeeld na een onweer de schaduwen van de dingen een beetje scherper en zwarter zijn dan daarvoor, de dingen aan kleur hebben ingeboet en de contouren duidelijker zijn geworden, dan vergelijkt hij dit met het proces van ouder worden. In plaats van te klagen over het verlies aan kleur en zinnelijkheid komt nu de vreugde over het gewin aan contour en profiel. En van daaruit is het niet meer ver om tot het inzicht te komen, dat ‘ouderdom niet slechter is dan jeugd, Lao Tse niet slechter dan Boeddha, blauw niet slechter dan rood’, dat ouderdom alleen dan belachelijk en onwaardig wordt, ‘wanneer het jeugdigheid wil spelen en nadoen’.

Steeds meer verheugende aspecten van de ouderdom worden hem bewust, sinds hij het heeft opgegeven daartegen te vechten: de toenemende gelatenheid die ons ongevoeliger maakt tegen speldenprikken en slagen, het reservoir aan ervaringen, beelden en herinneringen uit het verleden, dat ons – dankzij de plezierige schifting van ons geheugen – dikwijls verheugender en leefbaarder voorkomt dan het heden, het vooruitzicht op de spoedige bevrijding van de gebreken van het lichaam en de gemeenschap met al die vrienden, geliefden en vereerde mensen, die ons in de dood voor zijn gegaan, en ten slotte de bange of optimistische nieuwsgierigheid naar datgene, wat ons te wachten staat. Zal immers ‘het stervensuur misschien / ons nog nieuwe ruimten schenken / de roep van ‘t leven zal nooit zwijgen… / Vooruit dan, hart, neem afscheid en word gezond!’

Wie naast de teksten uit vier decennia ook de meesterlijke foto’s van zijn zoon Martin Hesse weet te waarderen, zal de opmerking van zijn collega en dichter Ernst Penzoldt kunnen begrijpen, die geloofde dat ‘het doel van alle dichterlijke inspanningen is, op je levensavond zo uit te zien als Hermann Hesse, dan zou je hem eigenlijk niet meer hoeven te lezen, maar slechts naar hem te kijken, om je van je leven en werken bewust te worden, want de identiteit van zijn geschreven persoon en van zijn gezicht is volmaakt. Maar we zouden hem niet werkelijk zien, zonder hem te hebben gelezen!’

titel: nawoord
stem: Volker Michels
perspectief: over de kunst van het ouder worden
bron: De kunst van het ouder worden, Hermann Hesse (vert. Evert K.M. van Leerdam)
mopw: meerstemmige encyclopedie


«