We zijn altijd in beweging, dynamisch, als biljartballen op een groen laken. Onze oorzaak ligt in de toekomst (we gaan een vriend bezoeken). Het gevolg ligt in het moment (we stappen nu in de trein).
Maar we bewegen ook innerlijk, wanneer we slapen en dromen, of in een stoel zitten en naar de wolken of de waterkant kijken, mijmerend. We versnellen en vertragen voortdurend lichaam en geest.
Die twee manieren van bewegen gaan misschien nog wel meer over het beleven van tijd dan van ruimte.
Om me te bewegen, zou ik me het beste kunnen verdiepen in tijd, begin ik te denken, aangespoord door het transportmiddel bij uitstek, een boek.
[bij het lezen van Arjen Mulder, Het twintigste-eeuwse lichaam]