Als kind had ik een uitgave van De krekel en de mier, een fabel van Aesopus, met een glimmend gele, harde kaft. Het verhaal ging over een nogal zorgeloze krekel die de zomer doorbrengt met het kijken naar mieren die ijverig aan het werk zijn om voedsel voor de winter op te slaan. Ondertussen luiert hij in de zon en tokkelt hij op zijn gitaar. In mijn editie was hij een artefact van zijn tijd: het evenbeeld van de werkschuwe hippie, vermoedelijk in het decennium voor mijn geboorte van stal gehaald om de gevaren te illustreren van Timothy Leary’s pleidooi voor geestverruimende middelen en het loslaten van bestaande conventies.
In mijn herinnering (en het zal een herinnering blijven, want ik kan het boek nergens meer vinden) zit de krekel de mier een beetje te plagen, terwijl hij het gezwoeg om zich heen bekijkt: ‘Hé, gast, wat loop je je nou uit te sloven? Waarom ga je niet lekker van de mooie zomer genieten?’ Het antwoord van de mier wordt pas duidelijk als de winter aanbreekt en de krekel uitgehongerd beschutting zoekt tegen de doordringende wind: de verstandigen hebben geen tijd voor triviale vrijetijdsbesteding. Ze zijn bezig met overleven.
Inmiddels weet ik dat dit een zeer uitgebreide versie was van de oorspronkelijke fabel van Aesopus, die kort en bondig is – op het wrede af. Hierin wordt er met geen woord gerept over de zomer van de krekel, maar vallen we midden in zijn winter en zijn de mieren druk bezig het graan te drogen dat ze sinds het zomerseizoen hebben opgeslagen. De krekel komt slechts voorbij en smeekt uitgehongerd om eten. In de vertaling van George Flyer Townsend, halverwege de negentiende eeuw gepubliceerd en beschouwd als de standaardeditie, dienen de mieren (die als groep spreken) hem ongezouten van repliek. ‘Waarom heb je in de zomer geen voedsel vergaard?’ vragen ze. ‘Daar had ik geen tijd voor,’ zegt de krekel. ‘Ik was de hele dag aan het zingen.’ ‘Als je dom genoeg was om de hele zomer te zingen,’ spotten de mieren, ‘moet je in de winter zonder eten dansend naar bed.’
Ik herinner me dat ik zelfs als kind al woedend was over het gedrag van de mieren. Ik vond de moraal van het verhaal volstrekt verwerpelijk. Nog steeds vind ik het ronduit schokkend, de wreedheid van die mieren en de eenvoudige behoefte van de krekel. Dit druiste in tegen alles wat ik op school had geleerd over christelijke naastenliefde. Per slot van rekening heeft hij alleen maar gedaan wat een krekel behoort te doen – zingen – en op hun beurt hebben de mieren hún biologische plicht vervuld. In het ergste geval heeft hij gewoon een vergissing begaan, wat waarschijnlijk nooit meer zal gebeuren, maar het heeft me altijd getroffen dat de mieren een gelegenheid voorbij lieten gaan om vruchtbare handel te drijven: het onderhoudende gezang van een krekel terwijl ze werken, in ruil voor een klein beetje eten in de winter.
Wanneer ik als volwassene over het verhaal nadenk, krijgt het een nog grimmiger ondertoon. De krekel is immers geen wezen dat overwintert; hij overleeft alleen genetisch, in de vorm van eitjes. Daarom wordt de mieren niet verzocht om de hele winter een extra mond te voeden: ze weigeren het laatste verzoek van een stervend wezen. Wist Aesopus dit? Probeert het verhaal deels het verdwijnen van de krekels in de winter te verklaren? Van welke kant je het ook bekijkt, de mieren zijn gemeen en schijnheilig en maken zich mogelijkerwijs ook nog eens schuldig aan genocide.
Maar alle ironie op een stokje, het standpunt van de mieren vindt overduidelijk zijn weerklank. De victorianen hadden er wel raad mee geweten en het stemt ook zeker overeen met veel hedendaagse politieke meningen. De krekel is de universele landloper: de nietsnut, de steuntrekker, de verkwister die het kleine beetje geld dat hij heeft aan nutteloze dingen verspilt. De lui die denken dat ze zich niet aan de regels hoeven te houden, de oplichters en de criminelen, de moeders die, zoals ons verteld wordt, alleen maar kinderen nemen om een woning van de gemeente toegewezen te krijgen, of die thuiszitten met een uitkering en kinderbijslag om maar geen belasting te hoeven betalen. De lanterfanters en de parasieten, de volwassen kinderen die weigeren hun knusse ouderlijk nest te verlaten en de millennials die het zo druk hebben met broodjes avocado kopen dat ze op de Bank van papa en mama moeten terugvallen. De gelukzoekers, de vluchtelingen, de zigeuners en de Irish Travellers die er maar op los leven. Die grote amorfe massa, kloppend op de deur van de fatsoenlijke lieden die werken voor hun geld, die altijd netjes hun belasting betalen.
De krekel staat symbool voor zo’n rits uitzuigers dat je bijna niet weet waar je moet beginnen. Vermoedelijk verschuift zijn identiteit met elke generatie, met elke sociale klasse, elke gemeenschap of stad die zijn eigen gevaren kent. De mieren zijn ondertussen standvastig. Ze zijn de eenvoudige, eerlijke burgers op wie niets aan te merken valt. Ze bewaren een appeltje voor de dorst, in plaats van dat ze hun hand ophouden. Ze leiden een teruggetrokken bestaan en zorgen goed voor zichzelf. Ze zijn een toonbeeld van hoe we heel vaak denken dat we zouden moeten leven, maar ook een voorbeeld van een leven dat we, ondanks herhaaldelijke pogingen, als groep nooit hebben weten te bereiken, in de hele geschiedenis van de mensheid niet. De mieren bestaan niet echt, niet op grote schaal; ze zijn een ‘wensgedachte’. Was iedereen maar zoals de mier. Waren we allemaal maar zo vooruitdenkend en degelijk. Konden de krekels van deze wereld maar zo eenvoudig weggestuurd worden.
Ik zal je een alternatieve wensgedachte geven. Was het leven maar zo stabiel, vrolijk en voorspelbaar dat het mieren produceerde in plaats van krekels, jaar in, jaar uit. De waarheid is dat we allemaal mierjaren en krekeljaren doormaken: jaren waarin het ons lukt om voorbereidingen te treffen en te sparen en jaren waarin we een beetje extra hulp nodig hebben. Ons ware gebrek ligt niet in het feit dat we niet genoeg reserves opslaan om de krekeljaren aan te kunnen, maar in de veronderstelling dat elk krekeljaar een afwijking is, die alleen ons overkomt, als gevolg van onze unieke menselijke tekortkomingen.
stem: Katherine May
titel: Overleving
perspectief: Katherine May belicht de zegeningen van de winter.
bron: Winteren (2020) – De kracht van rust en afzondering in moeilijke tijden
mopw: meerstemmige encyclopedie