A.L. Snijders staat in de garage van Pouw in Deventer waar men een nieuwe band gaat monteren en de voorwielen gaat uitlijnen. Tijdens het wachten leest hij een boek.
‘Als de auto klaar is, enkele uren later, vraagt de bediende of ik het boek uit heb. Ik zeg: ‘Nee, het zijn essays.’ Hij kijkt me onzeker aan, ik ben een soort intellectueel, ik gebruik vreemde woorden, ik ben een sprookjesfiguur, hij vraagt zich af in welk bos (eigenlijk woud) ik ben geweest. Het is een Frans woord, zeg ik, het betekent poging, de schrijver probeert iets en de lezer moet hem volgen, dat is vaak moeilijk je kan geen lange stukken lezen, je moet steeds stoppen om na te denken, soms heb je plezier, soms erger je je, essays lees je hortend en stotend. De bediende vraagt wat je eraan hebt. ‘Niks,’ zeg ik, ‘het is tijdverdrijf.’ Hij vraagt of de auto nog gewassen moet worden, het is gratis, service van de zaak. ‘Waarom vraagt u het,’ zeg ik, ‘ik wil alles als het gratis is.’ ‘Sommige klanten, ‘ zegt hij, ‘willen hun wagen niet in de wasstraat, ze zijn bang dat de lak beschadigd wordt door de borstels.” – Vijf bijlen, A.L. Snijders
‘Zeer korte verhalen’ staat op de achterflap van de boeken van A.L. Snijders. Ik werp tegen. Zeer korte essays die toevallig ook verhalen zijn.