Ik ben groot en klein, een eenzaam individu, een niets vergeleken bij het oneindige, een alles vergeleken bij het niets, een monument van zwakheid, een prooi van het ogenblik, een speling van het lot, slijm en gal. Ik zit vol tegenspraken en de meest bizarre en groteske wisselingen bepalen mijn gedrag: liefde slaat om in haat, stemmingen en emoties waar ik niets van begrijp, die ik niet wil overvallen me, voortdurend doe ik dingen die ik liever had gelaten. Ik ben een even bewonderenswaardig als mislukt biologisch product. Draag de sporen van een oorlogsmisdadiger in me. ’s Ochtends lever ik een fantastische prestatie op het gebied van kunst of wetenschap, ’s middags pleeg ik genocide, ik sluit de dag af met psalmgezang bij het orgel. Ik ben voorspelbaar als een dier, en onvoorspelbaar. Ik ben geen ekster, ik ben een zwerm eksters. Ik ben een papegaai. Je kunt me kwaad maken waarna ik krijsend op je afvlieg – om halverwege die vlucht af te breken waarna ik mijn ingezette aanval omzet in allerlei liefkozingen. Ik ben onmachtig om de natuur te begrijpen, mijn natuur te begrijpen, ik dwaal als een vreemdeling door mijn eigen geest. Mijn ambities zijn groot, net als de beperkingen van mijn verstand. Ik zweef tussen de afgrond van Alles en Niets, deze twee uitersten blijven voor mij verborgen, een ondoordringbaar geheim. Ik ken noch het begin noch het einde. Ik houd het midden ertussen. Zodra ik denk voel ik nietigheid, verlatenheid, onmacht, leegte, verdriet, spijt en wanhoop. Ik ben een wezen vol dwaling, niets toont me de waarheid, alles misleidt me. Verstrooiing is het enige dat troost, tevens de bron van mijn ellende, zij belet me te denken en stort me ongemerkt in het verderf.
[Pascal, Aristoteles, Koestler, Vroon]