Ik wil niets afdoen aan de lof die de filantropie verdient, maar alleen recht eisen voor al diegenen die door hun levens en werken een weldaad voor de mensheid zijn. Ik beoordeel iemand niet in de eerste plaats naar zijn rechtschapenheid en weldadigheid, die als het ware zijn stam en zijn bladeren zijn. De planten die het met hun verdroogde groen mogelijk maken thee te zetten voor de zieken, dienen slechts een nederiger doel en worden voornamelijk gebruikt door kwakzalvers. Ik heb iemands bloesem en vruchten nodig opdat de wind iets van zijn geur op mij overbrengt en op onze omgang een vleug rijpheid. Zijn goedheid moet niet gedeeltelijk zijn en van voorbijgaande aard, maar een constante overvloed, die hem niets kost en waarvan hij zich niet bewust is. Dit is een ‘liefde die een menigte van zonden zal bedekken’. De filantroop omhult de mensheid dikwijls met een atmosfeer van herinnering aan zijn eigen voorbije leed en noemt dat medegevoel. Wij zouden onze moed, en niet onze wanhoop, onze gezondheid en rust en niet onze ziekte moeten overbrengen, en zorgen dat die niet besmettelijk wordt. Van welke zuidelijke vlakten stijgen de jammerklachten op? Ter hoogte van welke breedtegraden bevinden zich de heidenen wie we het licht zouden willen brengen? Wie zijn die gewelddadige, brute mensen die we zouden verlossen? Als iemand iets mankeert waardoor hij zijn plicht niet kan vervullen, zelfs als hij pijn heeft in zijn ingewanden – want dat is de zetel van het medegevoel – begint hij meteen aan het hervormen… van de wereld. Omdat hijzelf een microkosmos is, ontdekt hij – en het is een ware ontdekking en hij is de aangewezen persoon om deze te doen – dat de wereld volgens hem onrijpe appels heeft gegeten, dat de wereldbol een grote onrijpe appel is, en hij ziet verschrikkelijk gevaar als hij eraan denkt dat de mensenkinderen eraan zullen knabbelen voordat hij rijp is;
dadelijk zoekt hij met zijn drastische filantropie de Eskimo’s en de Patagoniërs en omarmt hij de dichtbevolkte Indische en Chinese dorpen; zo geneest hij door een paar jaren van filantropische activiteiten, waarbij die krachten hem intussen gebruiken voor hun eigen doeleinden, ongetwijfeld zijn spijsvertering, en dan krijgt de wereldbol een blosje op een of beide wangen alsof hij begint te rijpen, en raakt het leven zijn onrijpheid kwijt en wordt opnieuw zoet en gezond om te leven. Ik heb nog nooit van een grotere gruweldaad gedroomd dan ikzelf heb begaan. Ik heb nooit een slechter mens gekend dan mijzelf en ik zal hem nooit leren kennen.
Ik ben van mening dat wat de hervormers zozeer bedroeft niet hun medeleven is met hun medemensen in nood, maar, al mogen zij de heiligste zonen van God zijn, hun eigen kwaal. Laten zij genezen, laat de lente over hen komen, de morgen boven hun rustbanken, en zij zullen hun goedgeefse kameraden in de steek laten zonder zich te verontschuldigen. Mijn excuus voor het feit dat ik geen lezing houd tegen het gebruik van tabak, is dat ik het nooit heb gepruimd, dat is een straf die hervormde tabakspruimers verdienen; al zijn er heel wat dingen waarop ik gekauwd heb en waar ik lezingen tegen zou kunnen houden. Als je ooit zou worden verleid tot zo’n filantropische daad, laat je linkerhand dan niet weten wat je rechterhand doet, want het is niet wetenswaardig. Red degenen die verdrinken en knoop je schoenveters vast. Neem de tijd en wijd je aan een vrije werkzaamheid.
Onze zeden zijn ‘verdorven door kwade samensprekingen’ met de heiligen. Onze gezangboeken galmen melodieus om God te vervloeken en Hem eeuwig te dulden. Je zou zeggen dat zelfs de profeten en verlossers eerder de mens in zijn angsten hadden getroost dan zijn hoop versterkt. Nergens staat eenvoudige, onweerlegbare tevredenheid met de gave van het leven geboekstaafd, noch enige gedenkwaardige lofprijzing van God. Alle gezondheid en welslagen doet me goed, hoe ver weg en onbereikbaar die ook mag lijken; elke ziekte en mislukking draagt ertoe bij om me bedroefd te maken en doet me kwaad, hoeveel medegevoel daarin ook mag zijn voor mij of dat ik ermee mag hebben. Als we dan inderdaad de mensheid zouden willen genezen door waarlijk Indische, botanische, magnetische of natuurlijke middelen, laat ons dan zelf eerst zo eenvoudig en goed zijn als de Natuur, de wolken verdrijven die boven onze hoofden hangen en een beetje leven in onze poriën opnemen. Blijf niet een ‘opzichter over de armen’ maar streef ernaar een van de waardigsten ter wereld te worden.
Ik lees in The Gulistan, or Flower Garden van Sheik Sadi van Shiraz, dat ‘ze een wijs man deze vraag stelden: Van de vele vermaarde bomen die de Allerhoogste God hoog en schaduwrijk heeft geschapen, wordt er geen een azad genoemd, of vrij, behalve de cipres, die geen vrucht draagt; welk mysterie schuilt hierin? Hij antwoordde: Alle bomen hebben hun passende voortbrengsels en hun bepaalde jaargetijde, en in die periode zijn ze fris en bloeiend, maar wanneer dat niet het geval is zijn ze droog en dor; de cipres is aan geen van deze toestanden blootgesteld, hij gedijt altijd; de azads, of religieus onafhankelijken, zijn van dezelfde aard. – Richt niet je hart op wat vergankelijk is; want de Dijlah of Tigris zal door Bagdad blijven stromen nadat het geslacht van de kaliefen is uitgestorven; als uw hand genoeg heeft, wees dan vrijgevig als de dadelpalm; maar als het niets heeft om weg te geven, wees dan een azad, of vrije mens, zoals de cipres.
stem: henry david thoreau
perspectief: Ik ben niet van plan een ode aan de neerslachtigheid te schrijven, maar wel om even vrolijk te bluffen als Cantecleer wanneer hij ’s ochtends op stok staat, al was het maar om mijn buren wakker te maken… In de meeste boeken wordt het ik, de eerste persoon, weggelaten; hier zal het gehandhaafd worden; dat is, wat egocentrisme aangaat, het voornaamste verschil. Meestal beseffen we niet dat per slot van rekening altijd de eerste persoon aan het woord is. Ik zou het niet zoveel over mijzelf hebben als er iemand anders was die ik even goed gekend heb. Helaas moet ik me tot dit onderwerp beperken door mijn beperkte ervaring. Bovendien vraag ik van mijn kant van elke schrijver vroeg of laat een eenvoudig, oprecht verslag van zijn eigen leven, en niet alleen maar van wat hij heeft gehoord over de levens van andere mensen.
titel: besparing
bron: walden & de plicht tot burgerlijke ongehoorzaamheid (2005, 2015, vert. anton haakman)
mopw: meerstemmige encyclopedie / appel