onderaan de telefoon
in de verte eindeloze content
de zon, een schip, een bultrug.
[Mijn duim waagt zich zelden hoger, bivakkeert tussen platte knoppen en helmgras, elke dag opnieuw. Het onderste deel van het scherm vormt een soort onzichtbaar overgangsgebied, dat ik elk moment kan oproepen, omhoogschuiven, omlaagtrekken, getijde op afroep, maar het blijft een soort berm – voordat de zee, golven en horizon, de einder, het stuk om te kijken, begint.]