Hij stelt een vraag.
Dat is niet de bedoeling.
Het gaat om hem, om zijn werk.
Ik ben de vlieg op de muur.
Ik ben er niet.
Ik schrijf – dat weet hij toch?
Daarom zitten we hier.
Zoals met alle vragen die er toe doen zit ik met de mond vol tanden. Later (ik kan de slaap niet vatten) is er een helder geformuleerde volzin, een spitsvondig antwoord, prima te gebruiken in een geanimeerd gesprek tussen twee volwassen mensen die protocollen in acht nemen en pratend de leegte vullen die rond de dingen hangt – waarbij ik twijfel of leegte kan hangen en diepe afgrond een betere omschrijving is, achteraf, natuurlijk achteraf, twijfel verschijnt thuis en strekt zich uit tot voorbij de woorden. In bed edit ik elk stroef gesprek tot een nieuwe versie waarmee het lukt in slaap te vallen (zelfbevrediging). Schrijven is zulke situaties – vol schaamte, onmacht, leeghoofdigheid – vóór proberen te zijn (afstandelijke, secundaire, kille activiteit). Het rare is dat ook dáár altijd later de betere volzin verschijnt. Waarschijnlijk is het kwaad nodig voordat je enige luciditeit van jezelf kunt verwachten, want dat is op dat moment al geschied.