Ik lees De koning buigt, de koning moordt en ben ervan overtuigd dat ernst niet een keuze is van een schrijver, maar een plicht, dat woorden ernst opeisen (ironie is voor de verveelde, postmoderne mens) en dat als woorden niet toereikend blijken – want gevaarlijk, leugenachtig of eenvoudig niet bestaand (Herta Müller leefde in de dictatuur onder Ceauşescu) – dat ernst gaat zitten in wat rest: gebaren en voorwerpen. Zo wordt een zakdoek alles. Houtkrullen. Een nachthemd.
Ik sta de volgende dag in de boekwinkel, lees een passage uit De vos was de jager – begerig, hongerig, hoewel/want nog vol van De koning buigt. ‘De kat krijgt elk jaar jongen. Die zijn gestreept, net zoals zij. Ze eet ze meteen op, zolang ze nog glibberig nat en blind zijn. De kat rouwt een week nadat ze haar jongen heeft opgegeten. Ze zwerft over het terrein. Plat is haar buik, de strepen zijn zo smal dat ze overal doorheen en overal langs kan. Als de kat rouwt eet ze geen vlees. Alleen jonge grassprieten en de rand zout op de trap van het achterterrein.’
Ik ben veranderd. Zomaar wat opschrijven is ridicuul geworden. Zomaar wat leven.
In De koning buigt, de koning moordt staat taal centraal: ‘taal als instrument van overheersing en onderdrukking, maar ook als mogelijkheid tot zelfbehoud en verzet. Zo ontstaat een indrukwekkend en scherp beeld van een leven onder totalitaire omstandigheden en van de literaire weg die Herta Müller als reactie daarop consequent heeft gekozen.’ Uitgeverij De Geus.