Ik weet niet wat ik aan moet met die onnozele, gratuite, hypnotiserende dood, en ik weet ook niet waarom ik het nu vertel, maar ik vermoed dat het altijd zo gaat: je schrijft iets om iets anders te vertellen. – María Gainza
Het brein maakt zich om vanalles druk behalve om de waarschijnlijkheid ervan. María Gainza schrijft in Oogzenuw over een onnozele, gratuite, hypnotiserende dood. Zo kan het gaan, deze onwaarschijnlijkheid.
Boek is prachtig, zo is het, ja, het slijmspoor van een slak ‘vochtig zilver’ en ja, dit is de grondtoon die ik zoek: ‘zonder verwijt’ te leven, of eigenlijk te sterven, ‘vol van verbaasde droefheid om de orde der dingen’.
Wanneer is iets prachtig? María Gainza kijkt, schrijft en vertelt korte verhalen over mensen die oplichten als de schilderijen en makers waarover ze ook vertelt.
Er barst een onweer los boven een kasteel met jachtterrein. Dit onschuldige detail is belangrijk: het veroorzaakt modder, maar dat schrijft ze nog niet, ze zoomt in op een vrouw, in een groene loden jas, die ze vaag kent, die na de maaltijd nog even gaat wandelen, tot aan het eind van de laan en terug.
Aan het eind van de laan keert ze om. In de verte klinkt een hoorn. Iemand roept de honden terug. Op dat moment zakt haar laars weg in de blubber. Haar metgezel, die een halve meter verderop staat, biedt een hand aan die ze weigert. ‘Het lukt wel alleen,’ mompelt ze ongeduldig.
Een seconde later dringt een afgedwaalde kogel ter hoogte van haar longen haar rug binnen. Ze valt neer in de modder. Haar gezicht drukt slechts verbazing uit. ‘Was dit het dan’ lijkt het te zeggen. ‘Was dat alles.’
Zo nu en dan denk ik aan haar, schrijft María Ganza, aan het moment waarop haar laars in de modder bleef steken en ze precies in de baan van de kogel bleef staan.
Ik nu ook.