All art involves limitation, but a writer who uses only one tense seems a bit like a painter who, out of a whole set of oil paints, uses only pink. – Ursula K. Le Guin
Je moet zo snel mogelijk uit de tegenwoordige tijd zien te geraken, zegt ze. Verleden tijd is een goede keuze, it keeps the story cool. Het verhaal is al enigszins afgekoeld. Je hebt toen, en je hebt nu en vanuit nu bezie je toen: hoe ze daar staat, op de rode klei, onder de goudgele bladeren, dat beeld, die gouden gloed verdraagt reflectie, maakt diepte mogelijk, complexiteit, gelaagdheid, want dat was toen.
Ik merk dat ik niet wil nadenken, niet terugkeren. Ze is bezig.
We ontdekken, in haar keukentje, dat Tsjechov vertelt, versnelt. Hij is geen voorbeeld van enkel show. We blazen vakkundig alle schrijfschoolprozatips op, kneden een bom van zelfverzekerdheid.
A good and careful writer will blow all rules of writing into bits (UKL). —>
Ie(ts)(mand) wint aan diepte en complexiteit als je tijd met ie(ts)(mand) doorbrengt.
Je kunt tijd- en ruimtereizen, geestreizen, lichaamreizen, met haar reizen. Er zijn twaalf zintuigen, ik prop het boek van Albert Soesman in mijn koffer, al is daar geen ruimte, ik neem voedsel mee en een warme trui en een spelletje want er is sneeuwdump, lawinegevaar, slechts een paar liften zijn open.
Ze appt of ik kom, ik typ deze tekst, leven roept. Er is geen tijd om te redigeren.
Alle vogels zijn nesten begonnen, behalve ik en jij. Waar wachten wij nu op? – in veertien woorden ben je in de Middeleeuwen, in een kus in iemands mond.
Als ze de deur opent, ik sta met skischoenen in mijn handen, stellen we onszelf voor, we herhalen de eerste ontmoeting, keer op keer, altijd een eerste date, eeuwige wederkeer.
We schudden elkaars hand.
Ik dacht dat roman iets te maken heeft met romance, een liefdesverhaal, maar het betekent zoiets als ‘in je eigen taal’ en die bestaat momenteel uit verkleinwoorden en korte zinnetjes (‘wanneer komt ge’), die over het IJ heen en weer zoeven, op kleine schermpjes verschijnen, behalve in het donker, dan zeggen we meer, meer lettergrepen, langere zinnen, donker verdraagt eindeloosheid, en met de rug tegen de muur in de keuken, waar gas is, vuur, muziek (als ze kookt ben ik gelukkig) zwijg ik.
Ze appt nog een keer.
Homo loquax, man speaking (Tom Wolfe).
Onze zoete woordjes liggen in een serverfarm in Utah, wij zijn biggetjes die onszelf vetmesten. Liefde voedt zich met die woordjes.
Je moet niet voortdurend van tijd en ruimte wisselen, dan maak je iemand wagenziek. En zonder herinneringen is elk vertellen vlak. Het geheugen levert wat eerder opgeborgen werd. Just a glimpse of that past might be enough. Die eerste busreis, vanuit IJmuiden, in een krappe anderhalfzit voorin, die bus, de ik die ik was, de zij die zij is, kon het hobbelen door grijze, lege, nietsontziende, treurige straten met doofstomme etalages verdragen, het kon niet lang genoeg duren.
Je fabriceert een ontstaansmythe. Een wolk, een boom, een berg die er nog staat als wij er niet meer zijn, onze armen stijf.
Het is nu terwijl ik dit vertel.
Ik spray door het huis met vlooienspray en heb de deur achter me dichtgetrokken.
Eiwitten stapelen en dan een busreis die er vijf uur over doet voordat hij Nederland uit is, en dan naar de bergen, bij het ochtendgloren worden we wakker in een wit maanlandschap.