Susan Sontag stierf op 28 december 2004. Een dag later nam Annie Leibovitz 20 foto’s. Dat moet moeilijk zijn geweest. Leibovitz was een dag te laat, ze had bij het sterven aanwezig willen zijn, nu werd ze geconfronteerd met het dode lichaam. Hoe neem je dat in beeld? De maanden ervoor was er tenminste een ziekenhuisbed, een infuus, een verpleger, Susan Sontag die pijn lijdt maar nog leeft.
Annie Leibovitz zoomt in op de handen. Ze maakt twee foto’s. Dan zoomt ze uit tot Sontags hoofd op de foto past. Ze maakt een foto. Ze zoomt in – het hoofd wordt groter – ze maakt nog een foto, de handen blijven buiten beeld. Ze besluit dat de handen er op moeten (de handen en onderarmen zitten vol blauwe plekken). Ze maakt drie foto’s, waarvan de derde onscherp. Dan gaat ze heel erg inzoomen op het hoofd: pluizige plukjes kort grijs haar, goed zichtbaar. Ze maakt een foto van Sontags sjaaltjes die vol dunne plooitjes zitten, net als haar jurk. Dan doet ze iets wat iedereen die fotografeert wel eens gedaan heeft: ze _stitcht_ foto’s aan elkaar. Ze maakt een foto van het hoofd, van het middel, van de benen, en van de voeten: samen vormen ze één Susan Sontag. Dan maakt ze een foto van het voeteneind, daar staat een tasje met make-up spullen, waarschijnlijk om de blauwe plekken weg te werken. Ze keert nog één keer terug naar links, naar het hoofd (onderweg maakt ze drie foto’s). Plots, onverwacht, – alsof ze met de camera links uitschiet – een foto waar Susan Sontag niet opstaat: een hoekje van de kamer, houten lambrisering, een staande lamp. Dan is het genoeg. Vijf flinke stappen naar achteren, een laatste foto: Susan Sontag opgebaard, geen details.
Annie Leibovitz is een celebrityfotograaf. Haar portretten maken beroemdheden nog net ietsje beroemder dan ze al zijn. Ik kan Leibovitz’ oeuvre maar niet uit mijn hoofd zetten als ik naar de foto’s van de dode Susan Sontag kijk. Whoopi Goldberg in een bad vol melk, een naakte John Lennon, opgekruld tegen Yoko Ono, Arnold Schwarzenegger met ontbloot bovenlijf, sigaar in zijn mond, torenend op een wit paard.
Een goudgele glans over de foto’s maakt Sontag _glamourous_, alsof ze volgende maand op de cover van Vogue of Vanity Fair komt. Stond daar al ooit een lijk op? (Susan Sontag had daarover als een van de eersten iets interessants kunnen schrijven, je zou bijna willen dat Annie Leibovitz eerder dood was gegaan – of zó kon fotograferen over schrijven).
Bladerend door Leibovitz’ A photographer’s life, 1900-2005 (een massief boek, zwaar als een grafzerk, en even groot en even grijs) en lezend in Sontags boeken kom ik tot de conclusie dat er twee typen fotografie bestaan: artistieke en journalistieke. De eerste maakt dingen mooier, de tweede doet dat ook maar dan met gruwelijke beelden. De portretten die Annie Leibovitz maakt vallen in de eerste categorie: haar modellen zijn zich hyperbewust van de camera, ze nemen poses aan die Leibovitz van ze vraagt (of zou Whoopi Goldberg zelf voorgesteld hebben om in een bad melk te liggen?). Susan Sontag schreef veel over die andere categorie, beelden van mensen aan wie niet gevraagd wordt of ze zó vastgelegd willen worden, verbrand, verminkt, dood – of op het punt van. De executie op straat van de Vietnamese gevangene, zijn armen op de rug gebonden, het pistool vlakbij de slaap; het met napalm besproeide meisje dat met gespreide armen jammerend op de camera toeloopt; de sneuvelende Republikeinse soldaat, geweer in de hand, kogel al in de borst. Deze foto’s zijn genomen, en hoewel ze ook gemaakt zijn, lijkt nemen een beter woord. De oorlogsfotograaf als aaseter.
In Kijken naar de pijn van anderen schrijft Sontag over het effect van oorlogsfoto’s: ze maken dat we leven in een illusie van consensus. Foto’s spreken zogenaamd voor zich (‘we zien toch dezelfde beelden?’) maar Sontag betoogt dat ze dat helemaal niet doen. Een foto heeft altijd een bijschrift nodig; een naam, een locatie, een datum, een context – woorden die betekenis verlenen. Je weet anders nooit wat je ziet. (Nu weet je inderdaad niet wat je ziet als je kijkt naar Arnold Schwarzenegger met sigaar op een wit paard.)
Het schokkende is natuurlijk: de enorme hoeveelheid beelden op een dag die je consumeert zónder context, zonder datum, zonder naam, beelden bij het zien waarvan we klakkeloos aannemen dat we daadwerkelijk begrijpen wat we zien, terwijl we dat vaak helemaal niet weten. De sneuvelende Republikeinse soldaat is mogelijk gefotografeerd tijdens een oefening, de executie van de Vietnamese gevangene in scène gezet voor een verzamelde groep journalisten (ómdat zij er stonden werd hij de straat op geleid), en het napalm meisje…wel, wat ik wil zeggen, op de foto’s is alles gruwelijk echt, maar Sontag wijst erop dat foto’s lang niet altijd tonen wat ze voorgeven te tonen. (Whoopi Goldberg ligt tenminste écht in dat bad met melk.)
Sontag schrijft dat ieder beeld een uitnodiging is tot kijken maar dat wil niet zeggen dat we die uitnodiging zomaar moeten aannemen. Niet alles hoeft gezien. Dat geldt ook voor de foto’s uit A photographer’s life. Daarin publiceert Leibovitz niet alleen een dode Susan Sontag, ze toont ook een schrijvende, een fietsende, een naar de horizon starende, een slapende, een naakte, een pijn lijdende Sontag en Sontag als beer. De foto’s brengen me in verwarring. Ik wil dit niet weten, ik wil dit niet zien, het is te intiem, te pijnlijk persoonlijk, te plaatsvervangend schaamtevol. Sontag wist toch wat er kon gebeuren toen ze zich liet fotograferen door Leibovitz – op de bank, tussen de rotsen, op een boot, in een hotel in Venetië? En altijd die witte gympen! Fotografie mag dan het beste antwoord van de mens op zijn sterfelijkheid zijn maar niet het vleiendste. (Niet omdat mensen lelijk zijn, maar omdat je niet alles wilt weten.)
Leibovitz’ fotostudio keek uit op Susan Sontags appartement, en Leibovitz hield in de gaten wanneer Sontag het licht uitdeed. Dat vind ik ontroerend. En hoewel het onbeleefd van Leibovitz was om iemand te fotograferen die daarvoor geen toestemming had verleend, iemand die haar haar niet goed kon doen en kleding recht kon strijken: wat had Leibovitz op dat moment anders moeten doen?
Na je dood ben je niet van jezelf. En dus is er het boek. En het besluit om het te kopen, te kijken, te lezen, voyeur te zijn.