Ik ontmoet haar voor het eerst alleen, beginstadium van een mogelijke vriendschap. Ik weet nog weinig, ze kan alles zijn, elk verlangen valt te projecteren. Ze is van harde schoenen, harde plank. Snelheid dus. Maar Nederland kent geen zoutvlaktes. We staan in een donkere hal op een kunstmatige helling met kunstmatige sneeuw, het beeld op de webcam is grauw. Angst voor snelheid hoef ik niet te hebben. Ze heeft haar slappe board mee. Ze leert me een bocht maken.
Ze legt geen nadruk op wat ik moet doen, maar op mijn hersenen. Ze zegt niet, je moet zus of zo, ze zegt, je hersenen moeten nog weten dat het zo kan, dat dit kan. Zodra de hersenen het weten, zal het lichaam niet langer gek doen: dat gezwier en gestuntel zal achterwege blijven. Het zal niet de neiging voelen zichzelf te corrigeren. Het zal weten dat het op kan staan. Dat ik het niet kan spreekt vanzelf. Het woordje ‘nog’ klinkt krachtig.
Ik spreek iemand die les krijgen overbodig acht. Het idee dat je mensen moet activeren is illuster, toch moet ik aan die gedachte wennen. Geen les? Ooit geloofde ik dat je door te kijken naar Steffi Graf een goede tennisser kon worden. Ik mocht niet wisselen van speler, niet van twee walletjes eten. Achteraf denk ik dat ik niet zozeer in de magische kracht van kijken geloofde, als wel in het idee dat binnen bepaalde bijgelovige marges alles mogelijk is als ik werkelijk wil.
Ze zet haar voet tegen mijn plank waardoor ik opsta zonder weg te glijden, zonder ruggelings op de helling te hoeven blijven liggen terwijl de webcam beelden uitzendt. Ze is geduldig. Wat ik leer: het brein kan verandering aan mits het voldoende tijd krijgt, mits je niet krampachtig corrigeert. Je moet dat nieuwe standpunt innemen. Iemand die geen les nodig heeft, is zichzelf meester. Ik heb iemand nodig die gelooft in wat we aan het doen zijn, een geloof dat zich uit in beheersing en controle.