Er zit overbodigs in de kat van de buren. Hij sluipt door het gras, op hoge poten over het pad, verende tred, zachte kussentjes, soepel als een tijger. Ik hoor hem niet. Hij loert naar vogels, die nesten maken en op hun hoede zijn: het geklop van een hamer, schril geschreeuw, mijn koffiekopje. Mobi slaapt. Ze weet dat er kip in saus komt op een blauw schaaltje. Ze is evolutionair verder.
Ik lees Tjitske Jansen, Voor altijd voor het laatst. Ik lees het in één keer. Het is een prachtig boek. Bij het lezen van bladzijde 8 – ‘in een zitje aan moeders stuur’ waarin ze als klein meisje meestuurt en tegenstuurt en niet stuurt – krijg ik een herinnering naar aanleiding van de hare. Ik zou die herinnering op kunnen schrijven.
Op bladzijde 10 doet ze iets wat ik wil onthouden en dus noteer. Ze schrijft, ‘op een dag waren mijn moeder en ik in de HEMA.’ Het gaat me om de zin die volgt, die vind ik heel goed. ‘Terwijl mijn moeder in de rest van de HEMA was, stond ik…’ Tjitske Jansen is heel precies in tijd en ruimte. Tijd en ruimte – zo opgeschreven – veranderen in een complex leven.
Bezwering. Een flard begint met: een meisje in de vijfde klas van de lagere school. En, een zestienjarige. En, een meisje van achttien naast haar pleegvader in de auto. En, een jonge vrouw, acht maanden gediplomeerd theaterdocente, die een schrijfcursus volgde in Maastricht. De docent vraagt wat voor boek ze wil schrijven.
‘Wat voor boek wilde ik schrijven? Ik liet weten dat ik dacht aan een manier van vertellen in flarden.’ Schrijvers moeten dunne boekjes maken, zaken weglaten, ruimte scheppen in het hoofd van de lezer. Ik heb ooit teksten overgetypt, op internet gezet, toen kreeg ik een uitgever achter me aan. Ik denk dat de westerse mens bijna zover is (paradigmashift).