We kunnen denken omdat we in het verleden hebben gedacht. Ons denken, zo stellen Hofstadter en Sander, is gebaseerd op twee geestelijke activiteiten: het vormen van categorieën en het maken van analogieën. Hoe meer feiten we hebben waargenomen, des te meer oog we hebben voor overeenkomsten en verschillen. (Klukhuhn)
‘Mama’ is een uniek wezen dat boven onze wieg hangt, totdat we ontdekken dat andere kinderen ook mama’s hebben. En dat er oppasmama’s zijn. En adoptieouders. ‘Mama’ verandert langzaam in het abstractere mama, het wordt een ruimere categorie waarin plek is voor meer dan alleen biologische moeders.
Wat we tegenkomen stoppen we in een categorie, bijvoorbeeld een katachtig ding in ‘kat’. Zo lopen we de hele dag te categoriseren, te analogiseren en te abstraheren, schrijft Klukhuhn. Opeens beschikken we over extra informatie: het kan krabben, het landt op vier poten. We hoeven niet meer te observeren.
Een zoekmachine, ongeëvenaard snel en betrouwbaar, categoriseert niet op basis van analogieën. Ze kan niet op die manier denken. Een mens doet niet anders. Een mens schrijft: zoekmachines willen behagen als een Brabander, neem nog wat, neem nog wat, neem nog wat. Je eet je te barsten aan een overvloed aan informatie.
Een woord heeft niet één of acht betekenissen, maar een ongelimiteerd aantal. Neem het woord ‘band’: strookje stof, groep muzikanten, gevoel tussen mensen. Achter elk woord loert ‘a boundless blurry richness’ (Hofstadter in Surfaces and Essences). Het nieuwe boek van Klukhuhn begint met een samenvatting van dit boek, en een korte kritiek. – Over de grenzen van de rede, André Klukhuhn