Het was een merkwaardige, natte winter, de winter dat iemand het plan opvatte de hoorns van neushoorns roze te verven, er gif op te spuiten, tegen stropers. Ik was in Amsterdam en wist niet wat te doen: mezelf moe werken, mezelf moe lezen. Misschien waardeerde ik niets doen, een ander niets dan een gedacht niets, een bedacht niets, een principieel niets, een a priori niets, een verzonnen, oosters niets.
We zijn omringd door matige dingen, door middelmatigheid, dingen die zich rond het gemiddelde bevinden, en ik ben op zoek naar de ijskoude top, de ijle blauwe lucht, iemand die zich van de helling stort, de sprong maakt, zijn nek breekt. Kunst kijken, is een vriendelijke daad, je fotografeert vrijwel altijd iets of iemand (kun je niets fotograferen?), je moet erop uit. Lezen is loom je tanden in iemands nek zetten als het zo uitkomt.
Een zin op zichzelf betekent niets.
The aphorism. The fragment. All of these are ‘notebookthinking’; are produced by the idea of keeping a notebook. One doesn’t write to others any more; one writes to oneself. Ik geloof dat niet, maar dat komt omdat de persoon in kwestie het had over de neergang van het briefschrijven. Ik noteer wat en wie ik niet ken: Lizzie’s book, Sleepless Nights en Lichtenberg.