Half april staan de bollenvelden in bloei. Holland is werkelijk prachtig om doorheen te rijden. Schierbeek had gelijk toen hij Mondriaan er rustig zag liggen in zijn eigen schilderij. Waar ik ben, ergens voorbij Sassenheim, is de kleurpracht overweldigend. Als ik heel eerlijk ben – dit log is bedoeld als nonfictie – is het landschap net ietsje te paarsig, ietsje te roze, ietsje te lila, iets te onrustig om vintage Mondriaan/Schierbeek te zijn. Ik verbijt mijn tong. Geen recht van spreken. Van de streek waar ik vandaan kom worden streekromans en smartlappen gemaakt, en Japanners zie je er zelden. Een tulp ter grootte van een halve bus toeristen hangt slap over de rand van het gebouw dat we passeren. Links is een mooi panorama, belooft een bord met pijl. We stoppen nergens. Grijs asfalt blust het oog. ‘Zouden die bollenvelden er ook liggen als er geen toeristen waren?’ vraag ik aan de gids die de auto bestuurt. Stomme vraag. Het heet hier bollenstreek. De bol – daar draait het om. De bloem is bijzaak. De bol is handel, cultuur wat overblijft. De gids doet de ontboezeming dat ze vroeger soms zelfs plezier beleefde aan door de bollenvelden fietsen. Ik kijk naar haar handen om het stuur, zoek naar sporen van bollenpellen.
’vlieg ik / over Holland / zie ik / Mondriaan / liggen tussen / sloten, kanalen / en heggen ligt hij / rustig / in zijn eigen schilderij’