Francis Alÿs die twintig straatvegers afval door een straat laat duwen, het afval is er, de straatvegers zijn er, Mexico City is er, de politie is er, de honden zijn er nadat ze gekomen zijn (‘the dogs have come out’);
Een man, de vader van de kunstenaar, die dieren opzet, eekhoorns, konijnen, reeën, in een krat laadt en naar het bos rijdt, waar hij ze installeert. Het ontroert om te zien hoe hij ze installeert, onder een tak, verborgen in het struikgewas. De eekhoorn timmert hij tegen een boom;
Het uitgeprinte weblog van een meisje, Amy Taxidermy, dat op haar dertiende roadkills verzamelt en op haar zestiende op dieren jaagt (te weinig roadkills), ze opzet en verkoopt via internet. Ze beschrijft hoe ze haar eerste dier schiet en het opjaagt in plaats van rustig te wachten totdat het neerzakt, zodat ze het pas kilometers verderop terugvindt en het karkas terug moet slepen. Een fan toont twee deelverzamelingen, die van de opgezette dieren – ze koopt elk jaar een exemplaar – en de blogposts;
Iemand die het uitsterven van publieke diensten (‘het postkantoor’, ‘de brievenbus’) vergelijkt met het uitsterven van diersoorten.
Ja Natuurlijk, GEM, Den Haag