Het is een misverstand om te denken dat schrijven ‘opschrijven’ zou kunnen zijn. Schrijven is niet zoiets als een foto nemen van de werkelijkheid, wat dat ook mag zijn. Er ligt altijd een wijze van schrijven ten grondslag aan schrijven. Er is helemaal niets, hoe eenvoudig ook, dat ‘opgeschreven’ kan worden. (Nicolaas Matsier). Ik lees dit als, je vertelt altijd een verhaal. Het lijkt me niettemin een misverstand om te denken dat fotograferen wel ‘opfotograferen’ zou kunnen zijn. Ik kijk naar een hand met twee duimen, en vijf aaneengekleefde vingers, een soort zwemvliezen. Zo denkt een computer zich een arm, op basis van een reeks foto’s (scans). Deze wondermens zou de 100m vrij winnen, als hij ook zulke voeten had. En hij zou een duim vrij hebben bij het bedienen van apparaten. ‘Je kunt meer foto’s nemen, dan wordt de arm levensechter’, zegt een man achter een computer. En door wat hij zegt denk ik ‘minder woorden’… meer woorden en je verliest ‘verhaal’.
Ik ben gefascineerd door hem. Hij leeft in een geblindeerde ruimte, tussen wonderlijke machines, overal staan spierwitte modelletjes, een soort werkplaats van god. Het is hier duister, iemand moet de eerste woorden uit Genesis nog uitspreken. ‘Dit is een doodgewone printer’, zegt hij. Hij staat bij een machine en laat een inktcartridge zien. ‘Het eerste dat de machine doet is met volle kracht de inkt eruit persen.’ Onder de machine staat een pot vol zwarte inkt, een afvoer, niet geprinte woorden. ‘Dan wordt de cartridge schoongespoeld met wodka’, zegt hij. Ik kijk naar zijn ogen. Hij knippert niet. De cartridge wordt gevuld met een zelfgemaakt goedje, een kleiachtige substantie, een alchemistisch geheim. Hij wil weten of ik weet hoe het 3D printen gaat. Ik zeg dat ik dat niet weet. Ik moet me een dik pak A4-papier voorstellen, wel duizend velletjes. Elk velletje wordt afzonderlijk geprint. Dat dikke pak herbergt het object. Wat een mooie metafoor. Een dik pak geprinte spierwitte velletjes, aaneengekleefd, dat de werkelijkheid herbergt.

«