De betere grasmaairobot beweegt kriskras over het gras en maait wat hij maaien kan – rijdt meerdere keren over dezelfde plek. Hij weet niet wat hij doet. Hij heeft geen plattegrond van de tuin in zijn geheugen, hij kent de obstakels niet. Hij bepaalt niet vooraf waar hij heen wil. Hij heeft geen grote cognitie. Hij heeft sensoren, en voert blind een aantal eenvoudige handelingen uit. Hij neemt waar, en hij doet. Hij is in-de-wereld.
Ik kijk uit het raam en daar prikt een kerktoren in de lucht. Bovenop staat Jezus, op de plek waar je een haantje of windwijzer zou verwachten. Het is een enorme Jezus, vier keer zo hoog als de toegangsdeur van de kerk, zijn enorme gestalte doet het spitsige van de toren teniet. Met gespreide armen lijkt het of hij op het punt staat van een honderdmeterhoge duikplank te springen. Ik ben in Brabant, met hem is mijn raam gevuld.
Ik houd van het domme robotje als metafoor, het gevlieg heen-en-weer over het gazon. Ik hoef niet te weten waarom ik van boek naar boek spring, het ene zodra het uit is vervang door een ander. Ik raas door de woorden, bots tegen een muur, en lees hetzelfde nog eens wanneer het toevallig opnieuw op mijn pad komt. Hieruit emergeert vanzelf iets. Ik moet naar hem kijken, mijn boek over robots is uit en ik ben niet thuis.