‘Ik was dicht bij een gedachte, maar ik was er nog niet helemaal’ – Lydia Davis
Ik was op zoek naar iets, en stuitte op ‘Terwijl ik las’ van Lydia Davis, die een vuistdik boek leest, een geschiedenis van Frankrijk, met de bedoeling het in één ruk uit te lezen. Maar ze stopt op pagina 30.
Tijdens de laatste ijstijd gebeurde in duizend jaar zo weinig.
Haar lezen is een mijnenveld. Ze bukt, raapt iets op. Alsof woorden geen woorden maar onbekende fossielen zijn, die, voordat ze ze teruglegt en verdergaat, voorzichtig losgebikt moeten worden, bekeken, beaaid en begrepen.
Met de komst van de gesloten automobiel werden hoeden kleiner. Er is geen einde aan kennis, aan weten, aan gedachten die Lydia Davis denkt, hypotheses die ze vormt, verbanden die ze legt, oorzaak en gevolg, aan denken zelf.
Lydia Davis lezen is geen motorritje ondergaan (romantische, esthetische beleving), ze wil de motor snappen, zich verdiepen in de onderliggende vorm – wil weten wat een millennium is, hoeveel in een millennium kan gebeuren, en wat gebeurt. Ze gaat in het bijzijn van de lezer lezen.
In feite gebeurt er niets dan dat er moleculen bewegen, maar dat is een onbevredigend antwoord.*
TERWIJL IK LAS
Een tijdje geleden las ik een geschiedenis van Frankrijk, een vuistdik boek waar ik met naïef enthousiasme vooraan in begon, met de bedoeling het in één keer uit te lezen. Het verbaasde me toen ik erachter kwam, op pagina 30, dat er tijdens de laatste ijstijd in duizend jaar zo weinig gebeurde.
Het huidige millennium, de twintigste eeuw, richtte zich met een laatste krachtsinspanning moeizaam op naar zijn einde. Over elke eeuw was zoveel gebakkeleid, ze waren zo enorm gecompliceerd geworden, dat er geschiedenisboeken vol over waren geschreven. Niet alleen was er veel in gebeurd, elke gebeurtenis had ook tot veel interpretatie aanleiding gegeven. Maar het was alsof er in die periode, in wat volgens mij het paleolithicum was (ik wist niet precies wat dat woord betekende), heel weinig gebeurde in een millennium.
Hoe zat het daarmee, met een millennium? Ik besloot, voordat ik verder zou lezen in het 679 pagina’s tellende boek, op onderzoek uit te gaan. Ik wilde een paar dingen weten: hoe andere millennia waren geweest, hoe lang een millennium werkelijk was, of het in bepaalde tijden langer duurde, hoeveel er in een millennium gebeurde, wat er gebeurde. Dus keek ik her en der wat ik kon vinden.
Ik wilde beginnen bij het woord millenary, ‘millennium’. Maar omdat ik op dat moment al een beetje van de wijs was en het woord millinery, ‘hoedenwinkel’, me vertrouwder voorkwam, dwaalde ik af en begon ik te lezen over hoeden, in plaats van over een periode van duizend jaar. Ik wist al dat hoeden belangrijk waren geweest in de Verenigde Staten, belangrijker dan tegenwoordig. Ik wist niet dat de eenvoudigste soorten hoofddeksels in de oudheid de pet en de kap waren. Daar kwam de hoed uit voort. De eerste bekende soort (Griekse) hoed werd gekenmerkt door een rand. (De hoed werd onder de kin vastgebonden en gedragen door reizigers.) In de negentiende eeuw nam de omvang van dameshoeden toe naargelang de omvang van hun kapsel toenam. Met de komst van de gesloten automobiel werden hoeden kleiner. Ik wist dat Danbury, in Connecticut, een hoedenmakerscentrum was geweest. Dat wist ik omdat ik een nicht had, Louise, die in Danbury woonde. Daar moest ik elke keer wanneer ik in de buurt van de stad was aan denken. Ik wist niet dat die industrie al van 1780 dateerde. In de jaren zestig raakte ze in het slop. Ik meende te weten dat dat was begonnen doordat JFK geen hoed droeg tijdens zijn inauguratie.
Het was allemaal heel interessant, maar ik wilde weten wanneer de Griekse hoed was ontstaan. Wat bedoelden ze precies met ‘oudheid’? Ergens anders werd die gedefinieerd als ‘in vroeger tijden’. Maar wanneer was ‘in vroeger tijden’? Ruwweg, zeiden ze, vóór de Middeleeuwen.
Vervolgens kwam ik erachter dat ‘het millennium’ kan verwijzen naar de duizend jaar waarin, volgens Openbaring 20, Christus weer in volle glorie op aarde zal heersen en het geloof zal overwinnen. Een millennium kan ook een periode zijn van groot geluk of menselijke volmaaktheid. Het lemma verwees me door naar ‘Dag des oordeels’.
Ik dacht dat ik wist wat de Dag des oordeels was, maar besloot mijn geheugen op te frissen. Op de Dag des oordeels komt de bestaande wereld aan zijn einde, zullen alle doden uit hun graf herrijzen en zal Christus in glorie wederkeren om over de levenden en de doden te oordelen; de zondaars zullen in de hel belanden, de rechtschapenen zullen eeuwig in de hemel wonen. De specifieke betekenis van glorie is ‘de pracht en het zalige geluk des hemels’. Het kan ook ‘nimbus’ of ‘stralenkans’ betekenen. Ik wist niet welke betekenis van toepassing was op Christus die in glorie wederkeert, misschien wel allebei. Blijkbaar bestond er geen algemeen aanvaarde leerstelling onder christenen over het moment van de wederkomst, maar velen hadden zich gewaagd aan een voorspelling van het jaartal. Wie in het einde van de wereld gelooft, wordt een adventist, chiliast of millennianist genoemd.
Ik wilde weten wat het woord ‘chiliasme’ betekende. Ik dacht dat ik het kon onthouden door aan ‘chili’ en ‘astma’ te denken. Maar in plaats van chiliasm zocht ik chiasma op, dat ‘overkruising’ betekent. Overkruising vindt plaats tijdens de eerste deling van de meiose. Twee homologe chromosomen wisselen gelijke stukken gen of chromatiden uit. Overkruising leidt tot recombinatie van genen op hetzelfde chromosoom. Onder de microscoop ziet zo’n overkruising eruit als een X, die ‘chiasma’ wordt genoemd. Chiasma is Grieks voor ‘kruising’ en stamt van het Griekse chiazein, ‘markeren met een chi’ of ‘X’.
Toen ik chiliasm eenmaal had gevonden, begreep ik dat het afkomstig was van het Griekse chilioi, dat ‘duizend’ betekent. Geloof in het millennium wordt door kerkhistorici ‘chiliasme’ genoemd.
Toen ik boven chiliasm keek, zag ik chiliad, een periode van duizend jaar. Toen ik eronder keek, zag ik chili con carne en chili sauce. Vóór chiasma kwam chiaroscuro en daar weer voor chiaroscurist, daarvoor chiao, een Chinese munt, chianti en chi. Na chiasma kwam chiasmatype, het spiraalsgewijs in elkaar draaien van homologe chromosomen tijdens de profase van de meiose, wat tot chiasmavorming leidt en het mechanisme voor kruising oplevert; chiaus, een Turkse boodschapper; Chibcha, een volk uit Midden-Colombia; chibouk, een Turkse tabakspijp met een lange steel en een aardewerken kop; chic, Chicago en chicalote, een klaproos met witte bloemen en doorns uit Mexico.
Een paar dagen eerder had ik van een Roemeen die op bezoek was gehoord dat de geschiedenis van zijn land was beïnvloed door de aanwezigheid van buurlanden als Turkije en Rusland. Ik begreep ook dat Roemenië, nadat de Romeinen zich er in de derde eeuw uit hadden teruggetrokken, achtereenvolgens onder de voet was gelopen door de Goten, de Hunnen, de Avaren, de Bulgaren en de Magyaren. Ik zat te eten in een Salvadoraans restaurant. Onze serveerster was van Zweedse komaf. Onze gastheer was Engels. Zijn vrouw, die Amerikaans was, verontschuldigde zich omdat ze eerder van tafel moest om naar Sanskrietles te gaan. Ze legde uit dat de cursisten niet alleen de taal leerden, maar ook het idee achter bepaalde woorden. Wat interessant, dacht ik. Maar wat wist ik eigenlijk van Sanskriet? Ik wist dat het heel oud was. Het enige andere wat ik wist, was dat volgens een op feiten gebaseerde roman de 67 kinderen van de koning van Siam in de tweede helft van de negentiende eeuw blijkbaar Sanskriet leerden. Dat had ik opgestoken toen ik Anna en de koning van Siam las.
Enkele van de oudste nog bestaande Indo-Europese documenten zijn geschreven in het Sanskriet, hoewel Hettitisch waarschijnlijk de vroegst vastgelegde Indo-Europese taal is, met minstens één tekst die dateert van rond de zeventiende eeuw v.Chr. Het verbaasde me dat het Sanskriet een Indo-Europese taal was. Toen ik dat laatste woord uitsprak, moet ik eerder aan ‘Europees’ dan aan ‘Indo-’ hebben gedacht. Ik kon me eigenlijk helemaal niet herinneren wat er precies onder het Indo-Europees valt. Vervolgens kwam ik erachter dat de talen die ertoe behoren vooral worden gesproken in het grootste deel van Europa en delen van de wereld die sinds 1500 door Europeanen zijn gekoloniseerd, en ook in Perzië, het Indiase subcontinent en sommige delen van Azië. Het jaar 1500 kwam me inmiddels vrij recent voor. Intussen verwonderde ik me erover dat er pas in de tweede helft van het millennium Portugees werd gesproken in Brazilië en, in dezelfde lijn, Engels in Amerika.
Tot het Indo-Europees behoren bijvoorbeeld het Romani, het Kasjmiers, het Koerdisch, het Oekraïens, het Tsjechisch, het Litouws, het Haïtiaanse Creools, het Schotse Gaelic, het Welsh en het Fries, maar bijvoorbeeld niet het Fins, het Hongaars, het Laps, het Ests, het Samojeeds, het Turks, het Mongools, het Kalmuks en het Cree (dat tot de Algonkische tak van de Algonkisch-Wakash-talen van de Amerikaanse indianen behoort). Het Indo-Europees is een familie van talen die mogelijk afstammen van een voorloper die het Proto-Indo-Europees heet, waarvan men denkt dat het enige tijd voor 2000 v.Chr. werd gesproken, voordat de sprekers ervan konden schrijven.
‘Voor 2000 v.Chr.’ was vaag, vond ik. Dat was een wel heel lange periode. Ik wist al uit het boek over Franse geschiedenis, de aanstichter van dit alles, dat de ‘moderne mens’ al bestond sinds 40.000 v.Chr.
Als me ernaar zou worden gevraagd, besefte ik, had ik maar weinig over de Hettieten kunnen vertellen. En toch vond ik dat ik iets over ze moest weten als hun taal de eerste Indo-Europese taal was die was vastgelegd.
Ik begreep dat de naam ‘Hettiet’ van het Hebreeuwse Hitti stamt, dat op zijn beurt weer afkomstig is van het Hettitische Hatti. Het Hettitisch wordt wel beschouwd als een lid van de Indo-Europese taalfamilie. We kennen het van teksten die in hiërogliefen zijn geschreven. De Hettieten waren een volk van veroveraars uit Klein-Azië en Syrië, met een rijk in het tweede millennium v.Chr. De oorspronkelijke inwoners waren blijkbaar de Khatti of Hatti. De hoofdstad van het Hettitische rijk was Hattusas.
Hattusas bestaat nog steeds, in Turkije, maar is tegenwoordig niet meer dan een dorp en heet Bogazköy. In de ruïnes aldaar werden in 1906 tienduizenden kleitabletten met Hettitische inscripties gevonden.
Ik zou weinig aandacht hebben besteed aan het feit dat de buren van de Hettieten in het zuidoosten, aan de bovenloop van de Eufraat, de Hurrieten waren, ware het niet dat op de pagina voor het lemma over de Hettieten een lemma stond dat was gewijd aan een Libanees-Amerikaanse hoogleraar en wetenschapper genaamd Philip Khuri Hitti, die oosterse talen en Semitische literatuur had gedoceerd aan Columbia University en Princeton en die minstens vier boeken had geschreven. Zijn tweede naam en zijn achternaam troffen me. Het viel me ook op, toen ik naar zijn geboortedatum keek, dat de Hettitische kleitabletten waren ontdekt rond de tijd dat hij eenentwintig werd. Kwam die ontdekking precies op het goede moment om zijn loopbaan een wending te geven?
Ik stond er even bij stil dat we pas naarmate de laatste eeuwen van ons millennium moeizaam op hun einde liepen het bestaan van zulke vroege beschavingen als de Hettieten hadden ontdekt. Ik weet nog dat ik weleens heb horen zeggen dat op een zeker moment in het verleden – een paar eeuwen geleden, tijdens de verlichting of veel eerder? – één mens alles kon weten wat bekend was. Over geschiedenis, over wetenschap? Met andere woorden: er was toen veel minder bekend. Maar ik weet niet precies hoe lang dat geleden was.
Vóór Sanskrit stond in mijn encyclopedie een lemma over San Sebastián, de stad in Noord-Spanje aan de Golf van Biskaje, en daar weer voor sans-culottides, de laatste vijf dagen van het jaar volgens de Franse revolutionaire kalender. De sansculottiden werden zo genoemd als eerbetoon aan de sansculotten (‘zonder kniebroeken’), de onderklasse in Frankrijk ten tijde van de Franse Revolutie. Na Sanskrit literature kwam Andrea Sansovino, een Florentijnse beeldhouwer en architect uit de late Renaissance, wiens echte naam Contucci was en die de naam had aangenomen van de plaats waar hij was geboren. Na hem kwam Jacopo Sansovino, een Italiaanse beeldhouwer en architect uit de Renaissance wiens echte naam Tatti was en die de naam had aangenomen van zijn leermeester, Andrea Sansovino.
Ik sprak met mensen over mijn onderzoek – over tijd, geschiedenis en jaartallen – terwijl het voortschreed en kwam erachter dat niet alleen ik, en niet alleen christenen, maar de meeste mensen uitgingen van het jaar 0, het jaar waarvan (ten onrechte) werd gedacht dat Jezus van Nazareth toen was geboren. (Zelfs het werkelijke jaartal van de geboorte van Jezus, ik geloof 3 v.Chr., werd gerekend vanaf dat onjuiste jaar 0, het geboortejaar van Christus.) De reden daarvoor leek me niet alleen dat het handig was, maar ook een gebrek aan verbeelding, of de illusie dat er vanwege die nul toen iets was begonnen. Ik hield mezelf voor dat mensen die de schaal van Fahrenheit gebruikten ook dachten dat nul graden Fahrenheit, zelfs al is het geen bijzonder getal, voor een soort absoluut punt stond, bijvoorbeeld het aantal graden waarbij water bevriest. Als het jaar 0 het begin was geweest, dan waren tweeduizend jaar heel veel jaren. Maar het was helemaal geen begin, gewoon een willekeurig punt.
Hoe zat dat? Hoe zat het met jaren die worden gerekend vanaf een vast punt (zoals de geboorte van Christus)?
Ik begreep dat in de tijdrekening een era een periode was die werd gerekend vanaf een vast punt in de tijd. Ik wilde weten welke andere vaste punten er waren. De encyclopedie die ik gebruik is toevallig westers, waardoor ze bevooroordeeld is als het gaat om informatie over het Westen en daardoor beperkt, maar enkele vaste punten in de tijdrekening waren het ontstaan van de wereld (volgens de Joden in het equivalent van 3761 v.Chr.; volgens de Byzantijnen in het equivalent van 5508 v.Chr.), de stichting van de stad Rome (753 v.Chr.; tijdrekening A.U.C., ab urbe condita, ‘vanaf de stichting van de stad’) en de hidjra.
Hier moest ik even stoppen. Wist ik wat de hidjra was? Het woord is Arabisch en betekent ‘het verbreken van betrekkingen’. De hidjra was de vlucht vanuit Mekka door de profeet Mohammed, die in september van het jaar 622 door boze handelslieden werd verjaagd. De islamitische tijdrekening begint op de eerste dag van het maanjaar waarin de hidjra plaatsvond (16 juli 622).
Ik ging weer verder: een ander tijdperk werd gerekend vanaf de eerste Olympische Spelen in het oude Griekenland (776 v.Chr.; tijd in olympiaden), weer een ander vanaf het uitroepen van de Franse Republiek (22 september 1792). De Franse revolutionaire kalender was onderverdeeld in twaalf maanden van dertig dagen, vernoemd naar wijn, mist, koude, sneeuw, regen, wind, kiem, bloei, weide, oogst, hitte en fruit. De resterende vijf dagen, de sansculottiden, waren feestdagen.
Ik was ervan overtuigd dat ik wist wat een kalender was, maar toch zocht ik het op. Ik ontdekte dat ik in elk geval één ding niet wist. Het woord ‘kalender’ komt van een Latijns woord dat ‘kasboek van een geldschieter’ betekent.
Vóór calendar kwam Robert Calef, een zeventiende-eeuwse lakenkoopman uit Boston die vooral bekend is geworden als auteur van More Wonders of the Invisible World. Mijn geamuseerdheid sloeg om in bewondering toen ik verder las en besefte dat hij in zijn boek Cotton Mather aanviel, de destijds heersende visie op hekserij veroordeelde en een heilzame uitwerking op heel New England had. Na calendar kwam calendering, een afwerkingsproces voor papier, kunststoffen, rubber en textiel, gevolgd door calendula (goudsbloem), een eenjarige plant met bloemen die geel tot donkeroranje kunnen worden en die populair was ten tijde van Shakespeare, die hem marigold noemde.
De term epoche werd in geschreven taal blijkbaar vaak verward met era. Ik wist niet precies wat het woord betekende, maar daar zou ik later nog achter komen.
Vóór era kwam Er, de eerste zoon van Juda, en daar weer voor Er, het chemische symbool voor het element erbium. Na era kwamen Eran, kleinzoon van Efraïm, en era of good feelings, een periode in de geschiedenis van de Verenigde Staten na de oorlog van 1812, toen mensen terug wilden naar het gewone leven, politieke meningsverschillen achter zich wilden laten en naar nationale eenheid streefden.
Het viel me op, tijdens mijn verkenning van de geschiedenis, dat ik telkens weer bij godsdienst uitkwam, vaak de christelijke religie, maar soms een andere: het jodendom (bij de schepping van de wereld), het mohammedanisme (bij het vertrek van de Profeet). Mijn encyclopedie stond vol namen van personages uit ‘onze’ Bijbel.
‘Religie’ werd niet alleen gedefinieerd als dienstbaarheid aan en verering van God of het bovennatuurlijke, of als een reeks persoonlijke geloofsovertuigingen, maar ook als een vurig en trouw beleden geloofsstelsel.
Ik dacht: hadden mensen een geloofsstelsel nodig om zin te geven aan een wereld vol feitelijkheden? Of niet? Ik was dicht bij een gedachte, maar ik was er nog niet helemaal.
Ik merkte dat ik de wisseling van ‘ons’ millennium met enige angst bezag, niet omdat ik een bepaalde religie of kalender aanhing, maar omdat ik bang was voor mensen die wel geloofden, van wie sommigen de neiging hadden om uit naam van hun geloof krankzinnige, gewelddadige dingen te doen.
Ik begon me af te vragen waarom ik aan dit onderzoek was begonnen. Misschien wilde ik niet echt weten hoe lang een millennium duurt. Was dat niet een beetje raar? Misschien geloofde ik wel dat de wereld aan het einde van dit millennium aan zijn einde kwam en zouden deze jaren mijn laatste kans zijn om de geschiedenis van de wereld te bestuderen. Ik had nooit genoeg aandacht aan geschiedenis besteed. Op school was ik nooit dol op het vak geweest, omdat het geen duidelijke antwoorden gaf, wat wiskunde en de natuurwetenschappen wel deden. Ik had slechte cijfers voor geschiedenis.
Of was het ware doel van mijn onderzoek me terug te trekken in millennia uit het verleden om het huidige millennium minder huidig te maken? Was ik bang voor het huidige millennium?
Ik keerde weer terug naar mijn Franse geschiedenis, misschien ter geruststelling. Het boek was rustig en vriendelijk van toon. De auteur was net zo verbaasd als ik over de enorme tijdspannen die hij beschreef. Hij benadrukte ze telkens op verschillende manieren: de neanderthaler bleef zestig millennia lang nagenoeg onveranderd! Zeshonderd eeuwen!
Schapen werden voor het eerst gedomesticeerd rond 5000 v.Chr. Het eerste gebruik van schapenvacht voor wol dateert van ongeveer 4000 v.Chr.
Zou dat echt waar zijn? Dat er duizend jaar voorbijgingen – ongeveer hetzelfde aantal eeuwen als tussen de Normandische verovering van Engeland en nu – voordat mensen begrepen hoe ze een schapenvacht konden gebruiken?
Ik maakte voor mezelf een oplopend lijstje van millennia:
- Eerste tekenen van de overgang van jagers naar boeren (in Frankrijk): ongeveer 7000 v.Chr.
- Eerste dorpen en verweiding (in Frankrijk): ongeveer 5000 v.Chr. (Verweiden was, en is nog steeds, het overbrengen van schapen naar bergweiden in de zomer en weer naar de weiden in de dalen in het najaar.)
- Het eerste gebruik van schaapsvachten voor wol: ongeveer 4000 v.Chr.
- Begin van de lange neolithische periode in Griekenland: ongeveer 4000 v.Chr.
- ‘Belangrijke culturen’ ontwikkelen zich in Griekenland rond 3000 v.Chr.
- Eenwording van Egypte onder één heerser: ongeveer 3000 v.Chr.
- Tijdperk van de grote piramiden in Egypte: ongeveer 2500 v.Chr.
- In India bloeit de beschaving van de Indusvallei, een van de vroegste en meest hoogstaande: ongeveer 2500-1000 v.Chr.
- De Minoïsche beschaving en de Myceense beschaving verdwijnen rond 2000 v.Chr.
Was het zuiver toeval dat zoveel ‘grote’ beschavingen tussen 3000 en 2000 v.Chr. ontstonden of tot bloei kwamen?
- De beschaving van de Maya begint rond 1500 v.Chr.
- Eerste dynastie (Shang) in de gedocumenteerde Chinese geschiedenis: ongeveer 1500-1000 v.Chr.
- Confucius leeft rond 500 v.Chr.
- Het Incarijk begint rond 1200 n.Chr.
Blijkbaar begon de lange Griekse prehistorie, het neolithicum, rond 4000 v.Chr. Wanneer precies, in de loop van die neolithische periode, of erna, zou de hoed zich hebben ontwikkeld? Hoe zou ik me een beredeneerd beeld kunnen vormen van de ontwikkeling van die hoed? Zou ik kunnen beginnen met de aanname dat de Griekse beschaving zich ver genoeg zou hebben ontwikkeld om ‘reizigers’ te kennen in plaats van nomaden? Maar ik wist niet eens precies wat ‘neolithisch’ betekende. In elk geval haalde ik nu niet meer het paleolithicum en de ijstijd door elkaar, zoals ik had gedaan toen ik begon te lezen.
Ik had het vage idee gehad dat ‘paleolithische tijden’ hetzelfde waren als ‘de ijstijd’. Ik dacht ook dat er maar één ijstijd was geweest. Later besefte ik dat ik het paleolithicum misschien verwarde met het pleistoceen, want de ijstijd die ons het meest vertrouwd is wordt ook wel de ‘pleistocene epoche’ genoemd. Daarmee begreep ik ook die opmerking over het onjuiste gebruik van ‘era’ voor ‘epoche’. In de geologische tijd was een epoche een kortere tijdseenheid binnen een era.
‘Paleolithisch’ betekende daarentegen ‘oude steentijd’ en stond voor een fase in de beschaving, zodat het ene volk zich in zijn paleolithische fase kon bevinden en het andere in zijn neolithische fase. ‘Paleolithisch’ had betrekking op de tweede periode van het stenen tijdperk of de steentijd, die wordt gekenmerkt door ruwe of bewerkte stenen werktuigen. Het neolithicum was de laatste periode van de steentijd, gekenmerkt door gepolijste stenen werktuigen. Uiteraard kon een volk tijdens het pleistoceen een paleolithische fase doormaken.
Het neolithicum was een stadium van culturele evolutie of technologische vooruitgang dat tevens werd gekenmerkt door de vestiging van nederzettingen die grotendeels afhankelijk waren van gedomesticeerde planten en dieren en van ambachten zoals pottenbakken en weven. Het einde van het neolithicum werd ingeluid met vernieuwingen als de opkomst van de stedelijke beschaving en de komst van metalen gereedschappen en het schrift.
Vervolgens stelde ik me voor dat de Griekse hoed was ontstaan aan het einde van de Griekse neolithische periode, tijdens de opmars van de verstedelijking. Misschien zat ik ernaast, maar omdat ik me voorstelde dat de Griekse ‘reiziger’ van het ene stadscentrum naar het andere trok, dacht ik dat de ontwikkeling van steden en de ontwikkeling van het reizen en van reizigers, en van de hoed, allemaal tegelijkertijd plaatsvonden.
De vroegst bekende ontwikkeling van de neolithische cultuur deed zich voor in Zuidwest-Azië tussen 8000 en 6000 v.Chr.
Dat verwarde me. Wilde dat zeggen dat de meest geavanceerde vroege cultuur zich voordeed in Zuidwest-Azië? Of de vroegst bekende geavanceerde cultuur? Misschien zou het me duidelijk worden door nog meer te lezen.
Hield die vroegst bekende ontwikkeling van de neolithische cultuur verband met het smelten van het ijs aan het einde van de laatste ijstijd?
Het ijs smolt (er kwam een einde aan de laatste ijstijd) rond elf millennia geleden. Het eetpatroon van de mens veranderde doordat plantaardig voedsel er een groter deel van ging uitmaken. Het land, verlost van het gewicht van het ijs, kwam op sommige plaatsen omhoog.
Hoe kon het land omhoogkomen? Dreef het? Of dreef het niet maar had het gewicht van het ijs het samengedrukt? Of kon het omhoogkomen en inzakken omdat het binnenste van de aarde vloeibaar is?
Ik dacht: je kon geen nederzettingen stichten (je neolithische periode binnengaan) als je geen gewassen verbouwde, toch? Of misschien kon dat wél. Zou de vroegste ontwikkeling van de neolithische cultuur noodzakelijkerwijs na het einde van de laatste ijstijd hebben plaatsgevonden? Je kon pas van jagen en verzamelen op landbouw overstappen als er planten groeiden, toch? In de ijstijd had je alleen maar toendra. Maar ik wist niet precies wat toendra was.
Ik kwam erachter dat het woord ‘toendra’ uit het Russisch komt en verwant is aan het Lapse woord tundar, ‘heuvel’ (geen Indo-Europees woord). Een toendra is een horizontale of glooiende, boomloze vlakte die kenmerkend is voor arctische en subarctische streken.
Maar wat groeide er op die ‘vlakte’? Wat er tegenwoordig op de toendra groeit, althans in de zomer, zijn talrijke mossen en korstmossen en een enkele bloeiende plant. De toendra voorziet in het levensonderhoud van een kleine menselijke bevolking, onder wie de Samojeden.
Klopte het inderdaad dat ik een patroon zag? Het ijs smolt, daarna kwamen binnen twee- tot drieduizend jaar de neolithische culturen op, en vervolgens ontwikkelden zich in de drie- tot vierduizend jaar daarna verschillende hoogstaande beschavingen?
Ik moest aan de complexiteit van de hoogontwikkelde beschavingen denken en keerde terug naar de rust en de leegte van de ijstijd.
Tijdens de laatste ijstijd waren er blijkbaar wat bomen. Die groeiden alleen op beschutte plaatsen. In het algemeen werden mammoetbeenderen gebruikt om in de winter vuur te maken. (De Grand Canyon is hoofdzakelijk tijdens de ijstijd uitgesleten.) De temperatuur bedroeg in de zomer gemiddeld tussen de 12 tot 15 graden Celsius, met nachtvorst. Dat leek me mild genoeg, vooral op een zuidelijke helling in de zon.
Veel voetstappen van mensen uit de ijstijd, altijd van blote voeten, zijn in de klei- en zandbodems van grotten aangetroffen. De mensen moeten in de modder hebben gelopen, want als er geen modder was geweest, dan waren er ook geen voetstappen. Die bodems waren nat, en die blote voeten liepen in de nattigheid.
Misschien was het verkeerd dat ik juist op dat moment geen belangstelling had voor de epochen en de era’s in de geschiedenis van de aarde vóór de komst van de mens. Maar verkeerd of niet, ik wilde de komst van de mens zien, en vooral de eerste tekenen van mensen die kunst maken. Dat had iets verfrissends.
Het vroegste bewijs van kunstzinnigheid, begreep ik, dateerde van ongeveer 32 millennia geleden. Manieren om kunst te maken werden in de volgende twintigduizend jaar steeds verfijnder.
Ik besefte dat ik niet zou kunnen zeggen, zonder het op te zoeken, wanneer de prehistorische rotsschilderingen waren gemaakt. Ik vroeg me af of anderen een duidelijker beeld hadden of dat het aan mijn eigen onwetendheid lag. Ik vroeg verschillende mensen of ze een jaartal wilden noemen. Ik kreeg uiteenlopende antwoorden: ‘ergens v.Chr.’ (van een vrouw in de gezondheidszorg); 2000 v.Chr. (van twee schilders, onafhankelijk van elkaar); 5000 v.Chr. (van een schrijver-docent); 20.000 v.Chr. (van een jazzpianist annex astroloog); 50.000 v.Chr. (van een schrijver); ‘o, honderdduizenden jaren v.Chr.’ (van een hoogleraar Engels). Ik had het idee dat voor sommige gelovige christenen die ik sprak elke periode vóór het jaar 0 duister terrein was, dat hoofdzakelijk was gevuld met Bijbelverhalen. En zelfs voor niet-christenen, in veel gevallen. Totdat ze zich de Egyptenaren herinnerden. Ze wisten dat de Egyptenaren de piramides hadden gebouwd voordat Christus werd geboren.
Ik had graag willen terugkeren naar enkele van de plaatsen op aarde waar Homo erectus had geleefd. Tot voor kort waren sommige van die plaatsen relatief ongerept. Inmiddels was dat niet langer het geval, wist ik, en ik had alleen in mijn verbeelding toegang tot hun oorspronkelijke staat.
Ik maakte nog een lijst: Homo erectus vanaf 1.800.000 v.Chr., of 1800 millennia geleden (1802 wanneer je de bijna twee millennia sinds het jaar 0 meetelt).
Ik zei weer tegen mezelf: 1800 millennia geleden. De vroegste overblijfselen van de menselijke cultuur dateren uit die tijd.
Ik wist niet eens zeker hoe ik ‘cultuur’ moest definiëren. Maar gelukkig hadden anderen dat al voor mij gedaan: cultuur betekende werktuigen, taal en sociale activiteit.
Ik ging verder met mijn lijst:
- Gebruik van vuur: 500.000 v.Chr.
- Vroege Homo sapiens: 300.000 v.Chr. Tot de vroege Homo sapiens behoren de Swanscombemens en de Steinheimmens.
- Homo sapiens: 100.000 v.Chr. Neanderthaler. Deze soort, met zijn welomschreven kenmerken, blijft zestig millennia lang nagenoeg onveranderd.
Ik moest het nog eens herhalen: zestigduizend jaar onveranderd.
Toen, ‘ineens’, stierf deze soort uit. Maar ‘ineens’ was in dit geschiedenisboek een periode van vijfduizend jaar. Dat ‘ineens’ klopte, en die vijfduizend jaar klopten ook. Deze soort maakte plaats voor Homo sapiens sapiens in ongeveer 40.000 v.Chr., morfologisch gezien een totaal andere soort, al bijna niet meer te onderscheiden van de mensen van nu, met onder meer de Cro-Magnonmens, de Grimaldimens, de Boskopmens en de Wadjakmens. Dat was aan het begin van de laatste ijstijd in Europa.
Einde van de laatste ijstijd: 10.000 v.Chr. (twaalf millennia geleden, onze twee millennia sinds het jaar 0 meegerekend).
Pas aan het einde van de lijst, het einde van de laatste ijstijd, werden onze twee millennia een aanzienlijk deel van het geheel. In de rest van de lijst, vooral aan het begin, vormden die tweeduizend jaar zo’n klein deel van het geheel dat ze verdwenen in de afronding.
Dat voelde raar, dat verdwijnen in de afronding. Het was een griezelige gewaarwording om onze twee millennia rekenkundig gezien in een oogwenk te zien vervliegen. Ik wist al dat we in het heelal, ruimtelijk gezien, heel klein waren. In de tijd gezien waren onze levens ook kort, maar dat vergat je maar al te gemakkelijk.
Ik las verder, over de kalksteenheuvels van Zuid-Frankrijk, over de culturen in Frankrijk ten tijde van het Magdalénien.
In dat deel van het land kwam toen hetzelfde gezichtsprofiel voor als nu (het komt voor in portretten uit de ijstijd).
Was dat mogelijk? Dat een gezichtsprofiel twintigduizend jaar hetzelfde blijft?
Meer dan vijfhonderd nutteloze platen leisteen werden aangetroffen op de vloer van een aantal hutten in het Duitse Gönnersdorf, die dateerden van ongeveer 10.500 v.Chr. Er zijn honderden voorstellingen van ‘billen’ op te zien, telkens opnieuw gegraveerd.
Tekens en symbolen werden in stenen en botten gekrast. Tot de gebruikte materialen behoorden steen, been, ivoor, klei, gewei en hoorn. De mensen schilderden met vingers, stokjes, stukjes vacht en mos; ze kliederden, ze stippelden, ze schetsten met gekleurd materiaal en houtskool, ze bliezen verf rechtstreeks uit hun mond of door een hol vogelbotje. Ze gebruikten ‘krijtjes’ van mineralen, kwasten van haren en vezels. Humor en perspectief waren er eerder dan we ooit hadden gedacht. Dezelfde hausse in nieuwe manieren van afbeeldingen maken werd tegelijkertijd aangetroffen bij verschillende volken die verschillende talen spraken en een andere botstructuur hadden. (Er waren geen buitenaardse bezoekers voor nodig om het ze te leren.)
Maar wat me in eerste instantie zo had verrast en me bleef verbazen, was dat die kunst in de loop van twintigduizend jaar zo geleidelijk veranderde.
Ik moest het me wel afvragen: waren de latere millennia, waaronder de onze, in feite langer, of uitgebreider, doordat er meer in gebeurde dan in een van de millennia tussen 30.000 v.Chr. en 10.000 v.Chr.? Was ons millennium een minder te verwaarlozen fractie dan ik had gedacht?
Maar vervolgens vroeg ik me af of het echt waar was dat er minder was gebeurd. Was het niet gewoon zo dat hoe verder we teruggaan in de tijd, des te minder we weten over wat er is gebeurd? Maar toen herinnerde ik me dat hoe verder we teruggaan, des te minder mensen er op de wereld waren, en hoe minder mensen er zijn, des te minder er gebeurt, met mensen tenminste. Dus het was echt waar dat mensen minder overkwam.
Hoe groot was de wereldbevolking in de laatste ijstijd? Dat wilde ik weten. Maar ik kon het nergens vinden. Ik kon alleen vinden dat de wereldbevolking tussen de tijd van het Romeinse Rijk en de kolonisering van de Nieuwe Wereld was toegenomen van een kwart miljard tot een half miljard. Ik kon vinden dat in de ‘oude wereld’ de bevolking met slechts 0,1 procent per jaar toenam.
Maar ik had ook gevonden dat het ijs tijdens het pleistoceen kwam en ging. Perioden waarin het ijs voortschreed, werden onderbroken door stadia waarin het zich terugtrok en er een relatief mild klimaat heerste. Dat verbaasde me niet. Maar omdat de perioden tussen de ijstijden van het pleistoceen langer duurden dan de tijd die is verstreken sinds het ijs zich voor het laatst terugtrok, was ik licht geschokt toen ik erachter kwam dat onze huidige epoche, genaamd de Recente Epoche, misschien gewoon weer zo’n stadium tussen twee ijstijden is en dat de gletsjers ergens in de toekomst weer terugkeren.
Omdat ik dat nog niet eerder had gehoord, begon ik me zorgen te maken. Misschien was iedereen op de hoogte van dat feit en had ik gewoon niet goed opgelet. Of misschien waren mijn naslagwerken te oud en was inmiddels de onjuistheid aangetoond van het meeste van wat ik dacht te hebben opgestoken.
Ik keek naar de copyrightpagina’s. Ja, het was waar dat mijn boeken nogal verouderd waren. Mijn encyclopedie was ongeveer vijfentwintig jaar oud. Mijn woordenboek was ook ongeveer vijfentwintig jaar oud. Ik was achtenveertig jaar oud, dus toen ik ze had gekocht, besefte ik, was ik jong en waren ze nieuw. Ik had niet gemerkt, terwijl de jaren verstreken, dat naarmate ik ouder werd ook zij veranderden, dat mijn boeken er over bepaalde dingen geleidelijk naast begonnen te zitten.
Ook al was vijfentwintig jaar op een schaal van millennia niet erg lang, in elk van die afgelopen vijfentwintig jaren was er van alles gebeurd en kon er een ontdekking zijn gedaan waardoor ik van gedachten zou kunnen veranderen, vooral over paleolithische culturen of de ijstijd. De ontdekking dat het pleistoceen meer dan 1,8 miljoen jaar geleden was begonnen, was zelfs gedaan een jaar of vijf voordat mijn encyclopedie was uitgegeven en had dat boek bijna niet gehaald. Vóór die ontdekking werd gedacht dat het pleistoceen veel korter geleden was begonnen.
De catalogus van een tentoonstelling over de ijstijd die ik had, was ongeveer achttien jaar oud. Maar nu zag ik dat mijn geschiedenis van Frankrijk van recenter datum was – tien jaar oud –, en die bevestigde wat ik elders las. Het mooist was nog dat een vriend die elke dag de krant las in elk geval de geschatte jaartallen bevestigde waarop in de prehistorie kunst werd gemaakt. Ik besefte dat ik die vriend kon beschouwen als bron die dagelijks werd geactualiseerd.
Ik had geen antwoord op de vraag die ik mezelf gaandeweg had gesteld: was het werkelijke doel van mijn onderzoek niet geweest om erachter te komen hoe lang een millennium duurde en de voorbije millennia te leren kennen, maar eerder om mezelf verder terug in de uitgestrekte tijd te plaatsen, waardoor wat er tegenwoordig gebeurde er niet zoveel toe deed? Was ik eigenlijk bang voor de huidige tijd en was ik zelfs blij, in plaats van alleen maar verbaasd, dat de gletsjers zouden terugkeren?”
1996, Lydia Davis
*In feite gebeurt er niets dan dat er moleculen bewegen. Maar een mens moet weten wat hitte en kou zijn, wil hij noch zijn handen branden aan een hete kachel, noch de dood vinden in de IJszee. Zo is gevoel voor het Goede – en gevoel voor het Kwade – voor ons essentieel. – A. Z. Sowhn